NL
Aanwijzing: Als u niet wilt dat de
maaier over obstakels op uw gazon
rijdt, zoals bloemen/struiken/bomen,
enz., kunt u met de begrenzingsdraad
een eiland rond deze obstakels vor-
men. Zoals op de afbeelding te zien
is, kan de maaier door een smalle
doorgang van 0,8 m breed rijden.
► P. 8, afb. 11
► P. 8, afb. 12
– Zorg ervoor dat de begrenzingsdraad in
elke hoek volledig recht is en dat alle hoe-
ken die door de begrenzingsdraad wor-
den gevormd 90° of meer bedragen.
Hellingen
Aanwijzing: Uw maaier kan hellin-
gen tot 27% (15°) veilig aan.
Vermijd dus steilere gebieden. U
kunt de helling van uw gazon als
volgt berekenen: ► P. 8, afb. 13
Display
Controlelampje uit
Het controlelampje
licht groen op:
Het controlelampje
knippert groen:
Het controlelampje
knippert rood:
De installatie testen
► P. 9, afb. 19
Stel de maaihoogte voor de eerste maaibeurt in
op de maximale hoogte (50 mm). Plaats de
maaier in het werkgebied en laat hem een tijdje
werken. Controleer vervolgens de begrenzings-
draad en of de maaier langs de begrenzings-
draad terug naar het oplaadstation rijdt. Als de
maaier met succes terugkeert naar het laadsta-
tion, is de installatie met succes voltooid.
146
Verklaring
Er wordt geen stroom
geleverd.
De begrenzingsdraad
is correct aangesloten;
de maaier is volledig
opgeladen
De maaier wordt auto-
matisch opgeladen
De begrenzingsdraad
is niet aangesloten of
is onderbroken
► P. 8, afb. 14
Op hellingen moet de begrenzingsdraad altijd
30 cm van de rand verwijderd zijn. Bij hellingen
die aan de openbare weg grenzen, moet een
afstand van ten minste 40 cm langs de buiten-
rand van de helling worden voorzien. U kunt
ook een muur of hek als barrière gebruiken.
Het oplaadstation op de stroombron
aansluiten
► P. 8, afb. 15
Plug de netadapter in de spanningscontact-
doos nadat u de begrenzingsdraad hebt geïn-
stalleerd. Het controlelampje van het oplaad-
station licht groen op. Controleer de status
met behulp van de onderstaande tabel om te
bevestigen dat de aansluiting in orde is.
Oplossing
Zorg ervoor dat het netsnoer correct is aange-
sloten op de oplader en dat de oplader is aan-
gesloten op een geschikte stroomvoorziening.
Controleer of de beide uiteinden van de be-
grenzingsdraad betrouwbaar zijn aangesloten
op de kabelaansluitingen.
Controleer of de begrenzingsdraad niet is on-
derbroken.
Bediening
Vóór het starten controleren!
GEVAAR! Gevaar voor letsel!
Het apparaat mag alleen in gebruik
worden genomen als er geen
gebreken gevonden zijn. Wanneer
er een deel defect is, moet het
absoluut vóór het volgende gebruik
worden vervangen.
Controleer de veilige toestand van het apparaat:
– Controleer of er zichtbare defecten zijn.
– Controleer of alle onderdelen van het
apparaat stevig gemonteerd zijn.
Snel starten van de maaier (digitaal display)
► P. 9, afb. 1