Het systeem is goed en op de juiste manier geaard en de
aardingsklemmen zijn goed aangehaald.
De
zekeringen
veiligheidsapparaten voldoen aan dit document en
werden niet overbrugd.
De voedingsspanning komt overeen met de spanning op
het identificatieplaatje van de unit.
Er zijn GEEN losse aansluitingen of verbindingen of
beschadigde elektrische onderdelen in de schakelkast.
Er zijn GEEN beschadigde onderdelen of buizen die
tegen de binnenkant van de binnen- of buitenunit gedrukt
worden.
Er zijn GEEN koelmiddellekkages.
De koelmiddelleidingen (gas en vloeistof) zijn thermisch
geïsoleerd.
De juiste buismaten werden geplaatst en de leidingen
zijn goed en op de juiste manier geïsoleerd.
Er zijn GEEN waterlekkages in de binnenunit.
Er zijn GEEN waterlekkages in de gasboiler.
Er zijn GEEN waterlekkages in de verbinding tussen de
gasboiler en de binnenunit.
De afsluiters zijn op de juiste manier gemonteerd en
staan volledig open (ter plaatse te voorzien).
De afsluiters (gas en vloeistof) op de buitenunit staan
volledig open.
Het ontluchtingsventiel staat open (minstens 2 draaien).
De drukveiligheidsklep sproeit water als hij geopend
wordt.
De gasboiler is AANgezet.
Instelling . is juist ingesteld op de gasboiler. De instelling
moet 0 zijn.
Het minimum watervolume is gegarandeerd in alle
omstandigheden. Zie "Het watervolume controleren" in
"6.4 De waterleidingen voorbereiden" op
INFORMATIE
De
software
bevat
plaatse" ([4‑0E]) die het automatische werking van de unit
uitschakelt. Bij de eerste installatie wordt de instelling
[4‑0E] standaard op "1" gezet, wat betekent dat de
automatische werking is uitgeschakeld. Alle beschermende
functies zijn dan uitgeschakeld. Als de startpagina's van de
gebruikersinterface uit staan, zal de unit NIET automatisch
werken.
Om
de
beschermende functies in te schakelen, zet [4‑0E] op "0".
36 uur nadat de unit voor het eerst onder spanning werd
gezet, dat deze [4‑0E] automatisch op "0" zetten, zodat de
stand "installateur ter plaatse" wordt gestopt en de
beschermende functies ingeschakeld worden. Indien – na
de eerste installatie – de installateur terug ter plaatse komt,
moet deze [4‑0E] handmatig op "1" zetten.
10.4
Checklist tijdens inbedrijfstelling
De volgorde van de volgende checklist voor de inbedrijfstelling
MOET worden nageleefd.
Controleer de bedrading.
CHYHBH05+08AA + EHYKOMB33A
Daikin hybride voor multiwarmtepomp – warmtepompmodule
4P471761-1 – 2016.12
of
de
lokaal
geplaatste
pagina 19.
een
stand
"installateur
automatische
werking
en
Het
minimumdebiet
omstandigheden.
controleren" in
pagina 19.
Ontluchten.
Voer
een
verwarmingsstand.
Stelmotoren proefdraaien.
Functie dekvloer drogen
De functie dekvloer drogen wordt gestart (indien nodig).
Een ontluchting van de gasaanvoer uitvoeren.
De gasketel laten proefdraaien.
Voer een test uit op de airconditioning-DX-unit in de
koelstand.
10.4.1
Bedradingsfouten opsporen
INFORMATIE
▪ U hoeft alleen een bedradingsfoutcontrole uit te voeren
als u niet zeker bent of de elektrische bedrading en
leidingen correct zijn aangesloten.
▪ Als u een bedradingsfoutcontrole uitvoert, zal de
hybride voor multibinnenunit gedurende 72 uur niet
werken met warmtepomp. Gedurende deze periode
neemt de gasboiler de hybridewerking over.
Voorwaarde: De binnenunit en de buitenunit moeten worden
geïnstalleerd en aangesloten.
Voorwaarde: Zorg dat de watertemperatuur in het systeem >25°C
bedraagt.
1 Verhoog de watertemperatuur in het systeem tot >25°C.
OPMERKING
Indien de watertemperatuur in het systeem ≤25°C
bedraagt, zal de platenwarmtewisselaar bevriezen of zal er
schade optreden.
2 Voer
de
stappen
installatiehandleiding van de buitenunit of in de uitgebreide
ter
handleiding van de buitenunit voor de installateur om
bedradingsfouten op te sporen.
OPMERKING
Zorg ervoor dat het nodige minimumwaterdebiet in de unit
gegarandeerd is.
de
10.4.2
Het minimum debiet controleren
1 Controleer naargelang de hydraulische configuratie welke
ruimteverwarmingslussen
mechanische, elektronische of andere kleppen.
2 Sluit alle ruimteverwarmingslussen die kunnen worden gesloten
(zie vorige stap).
3 Start het proefdraaien van de pomp (zie
proefdraaien" op
4 Ga naar [6.1.8]:
om het debiet te controleren. Tijdens het testen/proefdraaien
van de pomp kan de unit onder dit vereist minimumdebiet
werken.
10 Inbedrijfstelling
wordt
gegarandeerd
Zie
"Het
watervolume
"6.4 De waterleidingen voorbereiden" op
test
uit
met
de
hybride
uit
zoals
beschreven
kunnen
gesloten
"10.4.5 Stelmotoren
pagina 75).
> Informatie > Sensorinformatie > Debiet
Uitgebreide handleiding voor de installateur
in
alle
en
debiet
in
de
in
de
worden
door
73