K Geeft het interne machinenummer van deze machine
weer.
L Geeft de versie aan van de software die op deze
machine is geïnstalleerd.
M Stel de vergrendeling beheerder in op [ON] of [OFF].
(pagina 129)
N Wijzig het wachtwoord van de beheerder. (pagina 129)
O Stel de vergrendeling gebruiker in op [ON] of [OFF].
(pagina 130)
P Wijzig het wachtwoord van de gebruiker. (pagina 130)
Q Stel de toetsweergave-optimalisatie in op [ON] of [OFF].
De keuze [ON] en [OFF] kunnen niet worden
geselecteerd als er geen weergave-optimalisatie
beschikbaar is (pagina 135).
R Optimaliseer de weergave van de toetsen. (pagina 132)
S Laad de instellingen voor de toetsweergave-
optimalisatie vanaf een USB stick (opgeslagen
informatie). (pagina 135)
■ Instellingen voor draadloos LAN
9
1 Schakel de functie voor draadloos LAN aan/uit.
(pagina 31)
2 Geeft de aangesloten SSID weer.
3 Stel de machine in voor draadloze verbinding W-LAN.
(pagina 31)
4 Geeft de machinenaam weer die wordt gebruikt voor de
draadloze verbinding (WLAN functie).
5 Wijzig de machinenaam die wordt gebruikt in het
draadloze netwerk.
6 Controleer de status van het draadloze LAN.
7 Geef andere menu's weer. (pagina 33)
8 Zet de netwerkbewerkingen terug.
9 Geef de introductie tot de toepassing weer.
0 Download de update als er een nieuwe versie
beschikbaar is. (pagina 158)
A Toont de software versie. (pagina 158)
VOORBEREIDINGEN
1
2
3
4
5
6
7
8
0
A
27
1