Gebruik
De trekker en de aanhanger aankoppe-
len
– Trek de vorkverlenging (1) of de trekpen (2)
uit afhankelijk van de uitvoering van de
haak die aanwezig is op de machine.
– Rijd langzaam achteruit met de trekker.
GEVAAR
Tijdens het naderen mag niemand zich tussen de
trekker en de aanhanger bevinden. Rijd de trekker
altijd naar de aanhanger.
– Steek het oog van de dissel in de aanhan-
gerkoppeling (3) van de trekker.
OPMERKING
Met de koppeling met meerdere posities zijn
drie koppelingshoogtes mogelijk. Aanbevolen
wordt dat u de hoogte kiest waarbij de dissel
horizontaal is:
– Laat de vorkverlenging (1) of de trekpen (2)
in de aanhangerkoppeling (3) zakken en
draai hem vervolgens 90°. Hierdoor wordt
de trekpen vergrendeld.
LET OP
Controleer na het aankoppelen altijd of de trekpen is
vergrendeld.
– Verwijder de keggen van de aanhangerwie-
len en schakel de remmen van de aanhan-
ger uit.
De trekker en de aanhanger afkoppelen
– Verlaat de machine en beveilig de aanhan-
ger met wielkeggen of de rem van de aan-
hanger tegen onbedoelde bewegingen.
– Draai de trekpen (2) of de vorkverlenging
(1) 90° en trek hem uit de aanhangerkoppe-
ling (3).
– Rijd de trekker langzaam naar dichterbij.
– Steek de trekpen (2) of de vorkverlenging
(1) weer in de aanhangerkoppeling (3) en
vergrendel hem.
1050_003-020
45878043464 NL - 11/2021 - 12
Aanhangwagens trekken
1
3
4
2448
2
3
179