WAARSCHUWINGEN (vervolg)
• Voorkom contact tussen de lichaamsdelen van de patiënt en geleidende vloeistoffen, zoals water, gels, bloed of zoutoplossingen
alsook metalen voorwerpen die tot een ongewenst ontladingspad van de defibrillatiestroom kunnen leiden.
• Ontkoppel voorafgaand aan het defibrilleren alle niet-defibrillatorbestendige uitrusting van de patiënt om de kans op elektrische
schokken en potentiële schade aan de uitrusting te voorkomen.
• Bij intensief of langdurig reanimeren van een patiënt waarop defibrillatie-elektroden zijn aangebracht, kunnen de elektroden
beschadigd raken. Vervang de defibrillatie-elektroden als deze tijdens het gebruik zijn beschadigd.
• Mogelijke radiofrequentieverstoring (RF) van RF-apparatuur, zoals mobiele telefoons en portofoons, kan tot een onjuiste
werking van de AED leiden. Normaal gebruik van een mobiele telefoon in de nabijheid van de AED zou normaal gesproken
geen problemen moeten opleveren, maar een afstand van minimaal 2 meter tussen RF-apparatuur en de LIFELINE VIEW
wordt aangeraden.
• Reanimatie tijdens het analyseren kan tot een onjuiste of vertraagde diagnose van het patiëntanalysesysteem leiden.
• Behandelen of transporteren van de patiënt tijdens een ECG-analyse kan tot een onjuiste of vertraagde diagnose leiden. Dit
geldt vooral bij hartritmes met een zeer lage amplitude of lage frequentie.
• Bij patiënten met een pacemaker kan de gevoeligheid van de LIFELINE VIEW negatief worden beïnvloed waardoor niet
alle schokbare hartritmes worden herkend. Als bekend is dat de patiënt een geïmplanteerde pacemaker heeft, mogen de
elektroden niet direct over het implantaat worden geplaatst.
• Tijdens het defibrilleren kan lucht tussen de huid en de defibrillatie-elektroden tot huidverbranding bij de patiënt leiden.
Controleer om luchtbellen te voorkomen of de zelfklevende defibrillatie-elektroden goed aan de huid kleven. Gebruik geen
uigedroogde defibrillatie-elektroden of elektroden waarvan de vervaldatum is verstreken.
• Door de gebruiker gestarte en automatische zelftests zijn bedoeld om te beoordelen in hoeverre de LIFELINE VIEW klaar voor
gebruik is. Geen enkele manier van testen kan echter de prestaties garanderen of misbruik, schade of een defect registreren
dat is opgetreden na de meest recente test.
• Het gebruik van beschadigde uitrusting of bijbehorende accessoires kan tot een onjuiste werking en/of letsel aan de patiënt
of de gebruiker leiden.
!
AANDACHTSPUNTEN
Omstandigheden, gevaren of onveilige situaties die tot letsel,
schade aan de LIFELINE VIEW of gegevensverlies kunnen leiden.
• Volg alle aanwijzingen op het label van de batterij. Installeer de batterij niet als de vervaldatum is verstreken.
• Volg alle aanwijzingen op het label van de defibrillatie-elektroden. Gebruik de defibrillatie-elektroden vóór de vervaldatum.
Hergebruik de defibrillatie-elektroden niet. Gooi de defibrillatie-elektroden na gebruik weg (stuur de elektroden terug naar
Defibtech om te worden getest als het vermoeden bestaat van een elektrodenfout).
• Recycle de lithium batterij of voer deze af conform de federale, staats- en/of lokale wet- en regelgeving. Om brand of
explosie te voorkomen, mag de batterij niet worden verbrand of verast. Niet samenpersen.
• Gebruik en bewaar de LIFELINE VIEW alleen binnen het in de technische specificaties gespecificeerde bereik voor de
omgevingsfactoren.
• Ontkoppel de LIFELINE VIEW van de patiënt, indien mogelijk, voordat andere defibrillators worden gebruikt.
• Sluit de LIFELINE VIEW niet op een pc of andere apparatuur aan (via de USB-poort) als de elektroden van het apparaat nog
steeds op de patiënt zijn aangesloten.
• Het gebruik van andere datakaarten (DDC) dan die van Defibtech kan het apparaat beschadigen en betekent dat de garantie
komt te vervallen.
• Hoewel de LIFELINE VIEW is ontworpen voor gebruik onder allerlei omstandigheden kan niet-gespecificeerd en ruw
gebruik tot beschadiging van het apparaat leiden.
• Federale wetgeving (VS) staat de verkoop van dit apparaat alleen toe door of op voorschrift van een arts.
:
2-2
DAC-2513NL -AB