9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in
gevaar.
Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor
gebruik door slechts één persoon
tegelijk.
Kinderveiligheidssysteem 3 42.
Alle onderdelen van het veiligheids‐
gordelsysteem regelmatig op schade,
verontreiniging en juiste werking
controleren.
Beschadigde onderdelen laten
vervangen. Na een aanrijding de
veiligheidsgordels en de veiligheids‐
gordelspanners door een werkplaats
laten vervangen.
Let op
Controleer of de veiligheidsgordels
niet zijn beschadigd door schoenen
of scherpe voorwerpen of verstrikt
zijn. Voorkom dat er vuil in de oprol‐
automaten terecht komt.
Let op
Gebruik bij het omdoen van de
veiligheidsgordel het gordelslot van
de betreffende veiligheidsgordel om
te zorgen dat deze goed kan
werken.
Gordelverklikker
Elke stoel is voorzien van een gordel‐
verklikker, aangeduid met een contro‐
lelampje X op de dakconsole, voor
elke stoel één.
Gordelverklikker 3 70.
Gordelkrachtbegrenzers
De kracht die inwerkt op de carrosse‐
rie wordt beperkt doordat de veilig‐
heidsgordels tijdens een botsing
geleidelijk worden ontspannen.
Stoelen, veiligheidssystemen
Gordelspanners
De veiligheidsgordels van de voor‐
stoelen en buitenste achterstoelen
worden door gordelspanners aange‐
spannen bij een voldoende krachtige
frontale of zijdelingse aanrijding of
aanrijding van achteren.
9 Waarschuwing
Onjuist handelen (bijvoorbeeld het
verwijderen of aanbrengen van de
veiligheidsgordel) kan de gordel‐
spanners in werking stellen.
Geactiveerde gordelspanners zijn te
herkennen aan het continu bran‐
dende controlelampje v.
Airbags en gordelspanners 3 71.
Geactiveerde gordelspanners door
een werkplaats laten vervangen.
Gordelspanners worden slechts
eenmaal geactiveerd.
Let op
Bevestig of monteer geen accessoi‐
res of andere voorwerpen die de
werking van de gordelspanners
33