CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
1
Display
Het display 1 en het controlelampje 4
op het instrumentenpaneel informe-
ren u over eventuele afwijkingen (lage ban-
denspanning, lekke band, defect systeem
...).
Waarschuwingslampje
dwingt u, voor uw veiligheid,
direct te stoppen zonder het
verkeer in gevaar te brengen.
2.30
4
« Bandenspanning aanpassen »
Een wiel B wordt weergegeven in het oranje,
het waarschuwingslampje 4
branden en de boodschap "Bandenspanning
aanpassen" verschijnt.
Dit geeft een wiel met te weinig spanning
aan.
Controleer en corrigeer indien nodig de ban-
denspanning van de vier koude wielen.
Het waarschuwingslampje 4
na enkele minuten rijden.
®
Een plots verlies van bandenspanning (klapband ...) wordt mogelijk niet door het systeem
worden opgespoord.
(2/3)
A
B
gaat
dooft
« Lekke band »
Een wiel B wordt rood weergegeven, het
waarschuwingslampje 4
den, de melding "Lekke band" verschijnt en
er klinkt een pieptoon. Dit bericht verschijnt
®
samen met het
waarschuwings-
lampje.
Ze geven aan dat het betreffende wiel lek of
veel te zacht is. Vervang het of roep de hulp
in van een merkdealer als de band lek is.
Pomp de band op als de bandenspanning
te laag is.
"Controleer bandensensor"
Een wiel A verdwijnt, het waarschuwings-
lampje 4
knippert gedurende enkele
seconden en blijft daarna branden en de
melding "Controleer bandensensor" ver-
schijnt.
Deze boodschap wordt vergezeld door het
©
lampje
. Dit geeft aan dat in minstens
een van de wielen geen drukzender zit (bij-
voorbeeld het reservewiel). Neem in alle
overige gevallen contact op met een merk-
dealer.
gaat bran-