SNELHEIDSREGELAAR (2/4)
1
Inschakelen
Druk op schakelaar 1 aan
.
Het groene controlelampje
boodschap "Controleer regelaar" verschijnt
op het instrumentenpaneel met streepjes
om aan te geven dat de snelheidsregelaar is
ingeschakeld en wacht op het opslaan van
een snelheid.
Instellen van de snelheid
Rijdend met een constante snelheid (vanaf
ongeveer 30 km/u) drukt u op de schake-
laar 2 aan de kant van a (+): de functie wordt
ingeschakeld en de actuele snelheid wordt
opgeslagen.
De ingestelde snelheid vervangt de streep-
jes en de instelling van de functie wordt
bevestigd doordat de ingestelde snelheid
in het groen wordt getoond, de boodschap
"Controleer regelaar" verschijnt en het con-
trolelampje
Als u de functie probeert in te schakelen
wanneer u minder dan 30 km/u rijdt, ver-
schijnt de boodschap "Snelh. ongeldig" en
blijft de functie uitgeschakeld.
licht op en de
oplicht.
a
2
Het rijden
Als er een kruissnelheid is opgeslagen en de
regeling ingeschakeld is, kunt u uw voet van
het gaspedaal nemen.
Let op: het is ten zeerste aan-
geraden om de voeten dicht bij
de pedalen te houden om te
kunnen ingrijpen bij noodsitu-
aties.
2.71