5.5
Elektrische installatie
De elektrische installatie mag alleen door een elektromon-
teur worden uitgevoerd.
Gevaar!
Levensgevaar door elektrische schok!
Het aanraken van spanningvoerende aan-
sluitingen kan tot ernstig lichamelijk letsel lei-
den, omdat aan de netaansluitklemmen L en
N ook bij uitgeschakelde hoofdschakelaar
continuspanning voorhanden is.
▶
Schakel de stroomtoevoer uit.
▶
Beveilig de stroomtoevoer tegen opnieuw
inschakelen.
Opgelet!
Kans op materiële schade door foute wer-
king!
Bij direct naast elkaar plaatsen kunnen stoor-
impulsen van netspanningsleidingen op sen-
sorleidingen in het laagspanningsbereik over-
slaan.
▶
Plaats stroom- en laagspanningskabels
(bijv. sensorkabel) ruimtelijk van elkaar
gescheiden.
▶
Installeer een hoofdnetschakelaar in de stroomtoevoer
van het product.
Het product is met aansluitstekkers uitgerust en aansluit-
klaar bedraad. De netaansluitleiding en alle andere aansluit-
kabels kunnen aan de telkens daarvoor bestemde systeem-
ProE-stekkers aangeklemd worden, zie Bedradingsschema
(→ Pagina 35).
5.5.1
Schakelkast openen/sluiten
5.5.1.1 Schakelkast openen
1.
Open de frontklep. (→ Pagina 9)
2.
Demonteer de frontmantel. (→ Pagina 9)
3.
Klap de schakelkast naar voren.
4.
Maak de clips uit de houders los.
5.
Klap het deksel omhoog.
5.5.1.2 Schakelkast sluiten
1.
Sluit het deksel door het naar onderen op de schakel-
kast te drukken.
2.
Let erop dat alle clips hoorbaar in de houders vastklik-
ken.
3.
Klap de schakelkast omhoog.
5.5.2
Kabels bedraden
1.
Open de schakelkast. (→ Pagina 13)
0020241677_03 Installatie- en onderhoudshandleiding
Opgelet!
Risico op materiële schade door ondes-
kundige installatie!
Netspanning aan verkeerde klemmen en
stekkerklemmen kan de elektronica kapot
maken.
▶
Sluit aan de klemmen eBUS (+/−) geen
netspanning aan.
▶
Klem de netaansluitkabel uitsluitend op de
daarvoor gemarkeerde klemmen aan!
2.
Leid de aansluitleidingen van de aan te sluiten compo-
nenten door de kabeldoorvoer tot aan de schakelkast.
3.
Gebruik de trekontlastingen .
4.
Verkort de aansluitleidingen indien nodig. Laat de ader
van de randaarde circa 10 mm langer dan de aders
van de L- en N-aders.
≤
30 mm
5.
Strip flexibele leidingen zoals weergegeven op de af-
beelding. Let er hierbij op dat de isolatie van de ver-
schillende aders niet wordt beschadigd.
6.
Isoleer de binnenste draden slechts zodanig dat
goede, stabiele verbindingen tot stand gebracht
kunnen worden.
7.
Om kortsluitingen door losse draden te vermijden, dient
u de geïsoleerde einden van de draden van draadeind-
hulzen te voorzien.
8.
Schroef de betreffende stekker aan de aansluitleiding.
9.
Controleer of alle draden mechanische vast in de stek-
kerklemmen van de stekker zitten. Corrigeer evt.
10.
Steek de stekker in de bijbehorende stekkerplaats van
de printplaat.
11.
Beveilig de kabel met de trekontlastingen in de scha-
kelkast.
12.
Schakel na voltooiing van de bedrading van alle acces-
soires de netspanning in en controleer de werking van
het product.
5.5.3
Stroomvoorziening tot stand brengen
Opgelet!
Risico op materiële schade door te hoge
aansluitspanning!
Bij netspanningen boven 253 V kunnen elek-
tronische componenten vernietigd worden.
▶
Zorg ervoor dat de nominale spanning van
het stroomnet 230 V bedraagt.
1.
Neem alle geldende voorschriften in acht.
2.
Sluit het product via een vaste aansluiting en een
scheidingsinrichting met minstens 3 mm contactope-
ning (bijv. zekeringen of vermogensschakelaar) aan.
3.
Gebruik voor de voedingsleiding, die door de kabel-
doorvoer in het product geleid wordt, een geschikte,
flexibele, normconforme drieaderige kabel.
4.
Plaats de voedingskabel naar het aansluitniveau in de
schakelkast.
13