12.2 Verbrandingsmotor starten
Schade aan het apparaat
vermijden!
Start de verbrandingsmotor niet
onmiddellijk, maak dan een pauze
tussen de startpogingen.
Contactsleutel nooit langer dan 10
seconden in de positie
"Verbrandingsmotor starten" zetten.
Vóór het starten:
● Motoroliepeil controleren. ( 14.13)
● Grasresten uit het maaiwerk en de
motorruimte verwijderen.
● Controleer brandstof en tank indien
nodig bij. ( 12.1)
● Controleer vóór elke ingebruikname of
de rem goed werkt. ( 12.5)
● Alle persoonlijke instellingen
(verstelling bestuurdersstoel) op het
apparaat doorvoeren – niet bij
draaiende verbrandingsmotor!
● Start het apparaat niet als er personen,
in het bijzonder kinderen, of dieren in de
buurt zijn.
Startvolgorde:
● brandstofkraan openen. ( 14.15)
● Ga op de bestuurdersstoel zitten.
● Het rempedaal vóór het starten tot aan
de aanslag intrappen en vasthouden of
de handrem aantrekken. ( 8.9),
( 8.10)
● Contactsleutel in het contactslot steken
en in de stand "Contact aan" draaien.
( 8.1)
● Gashendel in choke-stand zetten.
( 8.2)
206
● Contactsleutel in de stand
"Verbrandingsmotor starten" draaien.
De verbrandingsmotor start. Zodra de
verbrandingsmotor draait,
contactsleutel loslaten. Deze springt
vanzelf terug in de stand
"Verbrandingsmotor draait".
● Gashendel bij draaiende
verbrandingsmotor in MAX-stand
terugzetten.
Op klikstand letten! ( 8.2)
● Bij draaiende verbrandingsmotor kan
de voet van het rempedaal worden
genomen of de handrem worden
losgezet.
12.3 Verbrandingsmotor uitschakelen
● Rem het apparaat af totdat het stil staat.
● Maaiwerk uitschakelen. ( 8.3)
● Gashendel in de MIN stand zetten.
( 8.2)
● Contactsleutel in de positie
"verbrandingsmotor uit" draaien. De
verbrandingsmotor wordt
uitgeschakeld.
● Handrem aantrekken. ( 8.10)
● Eventueel de brandstofkraan sluiten.
( 14.15)
● De contactsleutel eruit trekken en veilig
bewaren.
12.4 Rijden
Waarschuwing!
Kies op ongebaande paden altijd
een lagere rijsnelheid.
Elke keer dat u van rijrichting
verandert, met name op hellingen,
moet de rijsnelheid overeenkomstig
verlaagd worden.
Schade aan het apparaat
vermijden!
Altijd met het maximale toerental
van de verbrandingsmotor rijden
om een ideale koppeling van de
transmissie te garanderen. De
rijsnelheid dus alleen met het
aandrijfpedaal en niet met de
gashendel regelen.
Vóór het rijden:
● werking van de rem controleren.
● Hendel van de transmissie inschakelen.
( 8.14)
● Verbrandingsmotor starten. ( 12.2)
Vooruit rijden:
● gashendel in de MAX-stand zetten.
( 8.2)
● Rijrichting vooruit kiezen. ( 8.5)
● Handrem loszetten, indien
aangetrokken. ( 8.10)
● Aandrijfpedaal bedienen, het apparaat
zet zich vooruit in beweging.
Achteruit rijden:
● gashendel in de MAX-stand zetten.
( 8.2)
● Rijrichting achteruit kiezen. ( 8.5)
● Handrem loszetten, indien
aangetrokken. ( 8.10)
0478 193 9905 C - NL