Installatie
1
2
Afb. 19 Vullen cv-installatie
[1]
Kap van de automatische ontluchter
[2]
Manometer
▶ Ontlucht de cv-installatie met behulp van de ontluchtingsventielen op
de radiatoren.
▶ Vul water bij als de druk door het ontluchten afneemt.
De cv-ketel is uitgerust met een minimum drukcontrole. De minimale
drukbewaking is op de aansluitklem SI veiligheidscomponent
( afb. 88, [7] en [8], pagina 66) van de regelaar aangesloten. Deze
schakelt de cv-installatie bij een druk van < 0,4 bar uit en bij een druk van
> 0,8 bar weer in. Wanneer na het inschakelen van de cv-installatie
( hoofdstuk 7, pagina 26) de bedrijfsdruk te laag is, verschijnt de sto-
ringsmelding d3 549 "Veiligheidscircuit is geopend" in het display.
6.8.2
Aansluitingen op dichtheid controleren
OPMERKING:
Schade aan de installatie door overdruk bij de dichtheidstest!
Druk-, regel- of veiligheidsinrichtingen en de boiler kunnen bij grote druk
worden beschadigd.
▶ Op het ogenblik van de dichtheidsproef geen druk-, regel- of veilig-
heidsinrichtingen monteren, die niet afgesloten kunnen worden van
de waterruimte van de cv-ketel.
▶ Bij gemonteerde boiler:
technische documentatie van de boiler respecteren.
▶ CV-ketel met de 1,3-voudige bedrijfsdruk afpersen. Respecteer daar-
bij de activeringsdruk van het overstortventiel.
▶ Alle afsluiters weer openen.
20
6.9
Installatie voor olietoevoer dimensioneren, controle-
ren en aansluiten
6.9.1
Olietoevoerleidingen dimensioneren
De olietoevoerinstallatie bestaat uit de tank en het leidingsysteem.
▶ Dimensioneer de olietoevoerinstallatie zodanig, dat een minimale
olietemperatuur van 5 °C aan de brander niet wordt overschreden.
De brander wordt in een éénpijpsysteem aangesloten. Bij toepassing van
het éénpijpsysteem worden de aanzuigleiding en de retourleiding aange-
sloten aan een stookoliefilter (werd in de fabriek reeds gemonteerd) met
een retourgeleiding. Er wordt dan één pijp van de stookoliefilter met re-
tourtoevoer naar de olietank geleid.
De noodzakelijke diameter voor de leidingen is afhankelijk van de stati-
sche hoogte en van de lengte van de leidingen ( tab. 8, pagina 21).
Om een optimaal ontluchtingsgedrag van het geïntegreerde oliefilter te
0010005803-001
realiseren, moet de olieleiding met zo klein mogelijke diameter worden
uitgevoerd, bijvoorbeeld DN 6, maximaal DN 8.
Tot de lengte van de olieleiding worden alle horizontale en verticale lei-
dingen evenals de bochten en koppelstukken gerekend.
De in de tab. 8 en 9 aangegeven maximumlengtes van de aanzuigleiding,
uitgedrukt in meter, worden bepaald door de aanzuighoogte en de bin-
nenwerkse diameter van de leidingen.
Bij de berekening werd er rekening gehouden met de afzonderlijke weer-
stand van de terugslagklep, de afsluitkraan en de 4 bochten bij een olie-
viscositeit van circa 6 mm
Bij extra weerstanden, bijvoorbeeld door koppelstukken en bochten,
moet de leidinglengte dienovereenkomstig worden gereduceerd.
Bij het leggen van de olieleiding moet u uiterst zorgvuldig tewerk gaan.
Maak gebruik van de geschikte materialen voor de olieleidingen. Bij ko-
peren leidingen mogen enkel metalen snijringkoppelingen met een
steunhuls toegepast worden.
Parameters van de installatie voor de olietoevoer
Aanbevolen nominale breedte van de olieleidingen
Maximale aanzuighoogte
Maximale toevoerdruk
Maximale terugstroomdruk
Maximale aanzuigweerstand
1) Gebruik de oliefilter niet bij werking onder druk, wanneer bijvoorbeeld een extra
transportpomp in de aanvoer wordt gebruikt.
Tabel 7 Parameters van de installatie voor de olietoevoer
2
/s.
1)
Olio Condens 8000 F – 6720868720 (2020/02)
DN 6...DN 8
3,5 m
0,5 bar
1 bar
0,4 bar