stand in de cascade. De 2e WE regelt op basis
van de berekende retourtemp. + het verschil
tussen werkelijke -en ingestelde stooklijn
(parameter 26 AFSTAND INSTEL). Pas als de
temperatuur wordt bereikt wordt de 2e WE
uitgeschakeld. Dat betekent dat de 2e WE
alleen in bedrijf kan zijn, ook als de
warmtepomp al uit is en de ingestelde
temperatuur voor de 2e WE nog niet is
bereikt.
De inschakelvoorwaarden voor de 2e WE zijn:
– Bivalenttemperatuur onderschreden
– Warmtepomp is met alle standen in bedrijf
– Werkelijke temperatuur van de 2e WE is
< ingestelde retourtemperatuur
Instelling 2 VERW KETEL:
(Zie installatieschema 2 op pagina 34)
Bij deze instelling kan het 2e
verwarmingscircuit (mengcircuit) niet worden
aangestuurd. De mengkraan wordt voor de
2e WE geïntegreerd. De voeler 2e WE moet
op de ketel worden aangesloten en de
mengkraanvoeler op de verwarmingsaanvoer.
De 2e WE start onder de
bivalenttemperatuur (parameter 24
BIVALENT VERW), lastafhankelijk, als laatste
stand in de cascade.
De mengkraan is tijdens het WP-bedrijf
gesloten. Na het starten van de 2e WE regelt
de mengkraan op basis van de ingestelde
temperatuur mengcircuit als: de temperatuur
op de 2e WE > dan de berekende ingestelde
temperatuur mengcircuit is en de werkelijke
temperatuur mengcircuit < 1 K dan de
ingestelde temperatuur mengcircuit is.
De 2e WE wordt bij het bereiken van de
max. ingestelde keteltemperatuur (parameter
27 GEVR-KETELTEMP) uitgeschakeld. Als de
warmtepomp al uitgeschakeld is, en de
ingestelde temperatuur voor de 2e WE is
nog niet bereikt, kan de 2e WE alleen in
bedrijf zijn.
De inschakelvoorwaarden voor de 2e WE
zijn:
– Bivalenttemperatuur is onderschreden
– Warmtepomp is met alle standen in bedrijf
– Ingestelde keteltemperatuur moet met –5 K
onderschreden worden
GRENS VERW
22
Inzetbereik voor de warmtepomp
Bij een buitentemperatuur die onder het
ingestelde onderste inzetbereik voor de
verwarming (parameter 23 GRENS VERW)
ligt, wordt de warmtepomp uitgeschakeld. De
2e warmtebron is alleen voor de verwarming
verantwoordelijk.
BIVALENT VERW
23
Bivalenttemperatuur van de
warmtepomp voor de
verwarmingsmodus
Onder deze buitentemperatuur wordt de 2e
WE voor de verwarmingsmodus,
lastafhankelijk, bijgeschakeld (zie ook
parameter 28 VRIJGAVE 2e WE).
24
SPERTIJD 2e WE
Deze parameter is alleen instelbaar als
parameter 22 (vrijgave 2WE) op „in"staat
ingesteld .
36
Aangezien de warmtepomp tijdens een
spertijd van het nutsbedrijf niet kan reageren
op de verwarmingsvraag, moet het gedrag
van de 2e WE gedurende deze tijd
gedefinieerd worden. Bij de instelling UIT zal
de 2e WE tijdens de spertijd van het
nutsbedrijf (ook boven de
bivalenttemperatuur) altijd de
verwarmingsfunctie overnemen.
Mocht de 2e WE voor de verwarming tijdens
spertijden geblokkeerd zijn, dan dient de
betreffende tijd in uren ingevoerd te worden.
25
AFSTAND INSTEL
Deze parameter is alleen instelbaar als
parameter 22 (vrijgave 2WE) op „in"staat
ingesteld .
Het verschil tussen werkelijke -en
ingestelde stooklijn
Zie onder parameter 28 VRIJGAVE 2e WW;
instelling 2 VERW BGC en instelling 2 VERW
KETEL
26
GEVR-KETELTEMP
Deze parameter is alleen instelbaar als
parameter 22 (vrijgave 2WE) op „in"staat
ingesteld .
Zie onder parameter 28 VRIJGAVE 2e WW;
instelling 2 VERW KETEL
VRIJGAVE 2e WW
27
Warmwatermodus met vrijgave 2e WE
Deze instelling kan alleen bij WP-type 3
worden geselecteerd.
Bij WP-type 2 is er geen parameter
VRIJGAVE 2e WW. Het regelen voor de 2e
WE in de warmwatermodus wordt
gerealiseerd met behulp van de
warmwatervoeler. Dat betekent dat onder
de bivalenttemperatuur (parameter 30
BIVALENT WW) de 2e WE (DHC-stand)
bijgeschakeld wordt.
Voor het in-/uitschakelen van de 2e
warmtebron bij warmwatervraag wordt in de
instelling „ondersteund"
„ondersteund" naar de uitgang
„ondersteund"
„ondersteund"
„ondersteund"
circulatiepomp geschakeld. Hierbij
circulatiepomp
circulatiepomp
circulatiepomp
circulatiepomp
ondersteunt onder het bivalentpunt
(parameter 30 BIVALENT WW) de 2e WE
de warmtepomp bij de warmwaterbereiding.
Bij de stand „onafhankelijk"is alleen de 2de
warmtebron onafhankelijk van het
bivalentiepunt voor de tapwaterverwarming
verantwoordelijk.. Om de 2de warmtebron in
te schakelen wordt bij warmwatervraag de
uitgang van de circulatiepomp
+ warmwaterlaadpomp geschakeld.
Zodra deze instelling gekozen
wordt, moet de parameter 34 WW-
STAPPEN op „0" worden gezet omdat de
warmtepomp niet meer voor de
warmwaterbereiding verantwoordelijk is.
Bij de stand „alleen" is de 2de warmtebron
bij onderschreiden van het bivalentiepunt
alleen verantwoordelijk voor het tapwater.
Voor het inschakelen van de 2de
warmtebron wordt bij warmwatervraag in
deze stand ,de uitgang „ciculatiepomp"
geschakeld.
GRENS WW
28
Inzetbereik voor de warmtepomp
Bij een buitentemperatuur onder het
ingestelde onderste inzetbereik voor de
warmwaterbereiding (parameter GRENS
WW), wordt de warmtepomp uitgeschakeld.
De 2e warmtebron is als enige
verantwoordelijk voor de
warmwaterbereiding.
BIVALENT WW
29
Bivalenttemperatuur van de
warmtepomp voor de
warmwatermodus
Zie VRIJGAVE 2e WW
Onder deze buitentemperatuur wordt de 2e
WE voor de warmwaterbereiding,
lastafhankelijk bijgeschakeld (zie ook
parameter 28 VRIJGAVE 2e WW).
WW-AUTOMATISCH
30
Automatische warmwatermodus,
afhankelijk van de buitentemperatuur
Het menupunt WW-AUTOMATISCH is in-
of uitgeschakeld.
Bij een WPL met meerdere trappen is de
warmwaterbereiding afhankelijk van de
buitentemperatuur.
De automatische modus geldt voor lucht-/
waterpompen met meerdere trappen.
Bovendien kan de buitentemperatuur
ingesteld worden. Instelbereik: –15 °C tot +
30 °C, standaardinstelling 5 °C. Bij meer dan ≤
5,1°C wordt er altijd met slechts een
warmtepomptrap warmwater gemaakt.
Bij ≤ 5,0 °C wordt de 1e trap gestart. Na 10
sec. wordt de 2e trap bijgeschakeld enz.
Zodra de automatische
warmwatermodus moet worden
gebruikt, dienen alle warmwatertrappen te
worden vrijgegeven.
WW-LEREN
31
Warmwater-leerfunctie
Bij de warmwaterbereiding met WP-type 2
wordt de warmwatertemperatuur
automatisch aangepast (zelfleer-functie).
Zodra in de warmwatermodus de
warmtepomp door de maximum
aanvoertemperatuur (parameter 16
AANVOER MAX) of door de heetgas-
beveiliging is uitgeschakeld, wordt het DHC-
patroon (interne 2e WE) als
naverwarmingsmodus bijgeschakeld.
Zodra in deze modus de
aanvoertemperatuur 80 °C bedraagt, wordt
het DHC-patroon uitgeschakeld en de
warmwatertoevoer beëindigd. Daarnaast
wordt de ingestelde warmwatertemperatuur
overschreven door de actuele werkelijke
warmwatertemperatuur.
Bij WP-type 3 wordt bij de
warmwaterbereiding en bij het bereiken van
de maximum aanvoertemperatuur de
warmtepomp uitgeschakeld en de
warmwaterbereiding beëindigd.
Daarnaast wordt de ingestelde
warmwatertemperatuur overschreven door
de actuele werkelijke
warmwatertemperatuur.