De maaihoogte instellen
U kunt de maaihoogte aan elk wiel afstellen door middel van
een maaihoogtehendel. De maaihoogtestanden zijn 25 mm,
38 mm, 51 mm, 64 mm, 76 mm, 89 mm, 102 mm en 114 mm.
GEVAAR
Bij het verstellen van een maaihoogtehendel kunnen
uw handen in aanraking komen met een bewegend
mes. Dit kan ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.
• Zet de motor af en wacht tot alle bewegende
delen stilstaan voordat u de maaihoogte instelt.
• Plaats uw vingers niet onder de maaikast als u
de maaihoogte instelt.
1. Druk de maaihoogtehendel tegen het wiel
en kies de gewenste maaihoogte.
1. Achterste maaihoogtehendel (2)
2. Voorste maaihoogtehendel (2)
2. Laat de maaihoogtehendel los en zorg ervoor dat deze
goed in de uitsparing valt.
3. Alle wielen moeten op dezelfde maaihoogte worden
ingesteld.
(Figuur
Figuur 13
De motor starten
1. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
2. Open de brandstofklep
13)
1. Gashendel
3. Zet de gashendel
Opmerking: Gebruik de choke niet als de motor
warm is.
4. Trek de starthandgreep langzaam uit totdat u weerstand
voelt, daarna krachtig uittrekken.
Opmerking: Laat het startkoord langzaam
teruglopen naar de koordgeleider aan de handgreep.
5. Wanneer de motor start, zet u de gashendel op S
De motor afzetten
Laat de bedieningsstang los en zet de gashendel
op Uit.
Opmerking: Sluit de brandstofklep
van plan bent om de motor spoedig daarna opnieuw te
starten.
12
(Figuur
14).
Figuur 14
2. Brandstofklep
(Figuur
14) op Choke.
(Figuur
(Figuur
14) als u niet
.
NEL
14)