1. Klik op Smart Panel in het menu Scanbeheer op de statusbalk.
2. Selecteer het juiste apparaat in Scanbeheer.
3. Druk op Eigenschappen.
4. Gebruik De knop Scan instellen om de bestemming van bestanden
of de scaninstellingen te wijzigen, toepassingen toe te voegen of te
verwijderen en het formaat van bestanden te wijzigen. Via Poort
wijzigen kunt u het scanapparaat wijzigen. (Lokaal of netwerk)
5. Klik op OK wanneer u klaar bent.
Scannen in Linux
U kunt een document scannen vanuit het venster Unified Driver
Configurator.
Scannen
1. Dubbelklik op Unified Driver Configurator op het bureaublad.
2. Klik op de knop
om over te schakelen naar Scanners
Configuration.
3. Selecteer de scanner in de lijst.
Als u slechts één MFP-apparaat gebruikt en als dit apparaat is
aangesloten op de computer en aan staat, verschijnt uw scanner in de
lijst en wordt deze automatisch geselecteerd.
Als er twee of meer scanners zijn aangesloten op de computer, kunt u
voor elke scantaak een andere scanner kiezen. Als er bijvoorbeeld een
document wordt gescand op de eerste scanner, kunt u de tweede
scanner selecteren, de apparaatopties instellen en de scantaak
tegelijkertijd starten.
4. Klik op Properties.
5. Plaats originelen in de ADI met de bedrukte zijde naar boven of plaats
een enkel origineel op de glasplaat van de scanner met de bedrukte
zijde naar onder.
(Zie "Originelen plaatsen" op pagina 47.)
6. Klik in het venster Scanner Properties op Preview.
Het document wordt gescand en er verschijnt een voorbeeld van de
afbeelding in het Preview Pane.
7. Sleep met de muisaanwijzer over het gedeelte dat u wilt scannen in het
Preview Pane.
8. Wijzig de scanopties in de vakken Image Quality en Scan Area.
•
Image Quality: met deze optie kunt u de kleurcompositie en
scanresolutie voor de afbeelding selecteren.
•
Scan Area: met deze optie kunt u het paginaformaat selecteren.
Klik op de knop Advanced als u het paginaformaat handmatig wilt
instellen.
Als u een van de vooraf ingestelde scanopties wilt gebruiken, selecteert
u de optie in de vervolgkeuzelijst Job Type. (Zie "Instellingen voor
taaktypes toevoegen" op pagina 86.)
Klik op Default om de standaardinstelling voor de scanopties te
herstellen.
9. Klik op Scan om te beginnen scannen als u alle opties hebt ingesteld.
Links onderaan in het venster verschijnt een statusbalk die de voortgang
van het scanproces aangeeft. Als u het scannen wilt annuleren, klikt u
op Cancel.
10. De ingescande afbeelding verschijnt.
Op de werkbalk vindt u diverse functies voor het bewerken van de
gescande afbeelding. (Zie "De Image Manager" op pagina 87.)
11. Als u klaar bent, klikt u op Save op de werkbalk.
12. Selecteer de map waarin u de afbeelding wilt opslaan, en voer de
bestandsnaam in.
13. Klik op Save.
Instellingen voor taaktypes toevoegen
U kunt uw scaninstellingen opslaan om ze opnieuw te gebruiken.
Zo slaat u een nieuw taaktype op:
1. Wijzig de opties in het venster Scanner Properties.
2. Klik op Save As.
3. Voer een naam in voor de gekozen instellingen.
4. Klik op OK.
De instellingen worden toegevoegd aan de vervolgkeuzelijst Saved
Settings.
Scannen_ 86