waar een stukje programma
moet staan dat de fout onderzoekt en
afhandelt. Daarna kan men terugspringen
naar het hoofdprogramma
met de instructie RESUME, RESUME NEXT, RESUME regelnummer
of RESUME 0 (zie ook hoofdstuk 22), of de programma uitvoering
beëindigen.
ERR en ERL
Bij een optredende
fout geeft het aanroepen van de functie ERR
het nummer van de fout (zie tabel 4) en de functie ERL het regel-
nummer waarin de fout optrad.
Voorbeeld:
10 ON ERROR GOTO 1000
100 C = AIB
110. ..
1000 IF ERR = 11 AND ERL = 100 THEN PRINT "Door nul delen
kan niet": B = B + 0.1: RESUME
1010 IF ERR = 6 THEN PRINT "C wordt te groot":
RESUME
NEXT
De foutafhandeling
in regel 1000 vindt plaats als B = O. B wordt 0.1
groter gemaakt en de deling wordt opnieuw uitgevoerd.
Als het resultaat van de deling groter zou worden dan de maximum
toegestane waarde van C, wordt een waarschuwing
gegeven en het
programma vervolgt met de instructie volgend op de deling (regel
110).
De foutnummers
met de omschrijving
zijn gegeven in tabel 4.
STOP-toets
Een bijzondere "fout" mag hier nog even worden genoemd, nl. als
gevolg van het indrukken van de SHIFT -STOP-toets.
Hierdoor wordt
foutnummer
64 gegenereerd
en normaal wordt hierdoor de uitvoe-
ring van een lopend programma beëindigd.
Met een foutafhande-
lingsroutine kan men dit voorkomen.
44