Opstartwachtwoorden
Met een opstartwachtwoord voorkomt u dat de notebook-
computer wordt gebruikt door onbevoegden. Nadat dit
wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord telkens invoeren
wanneer de notebookcomputer wordt ingeschakeld of opnieuw
wordt opgestart. Voor een opstartwachtwoord geldt het volgende:
■
Het wachtwoord wordt niet weergegeven als het wordt
ingesteld, ingevoerd, gewijzigd of gewist.
■
Het moet met dezelfde toetsen worden ingevoerd als
waarmee het is ingesteld. Een opstartwachtwoord dat
bijvoorbeeld met de nummertoetsen boven aan het
toetsenbord is ingesteld, wordt niet herkend wanneer het
wordt ingevoerd met de nummertoetsen van het geïntegreerde
numerieke toetsenblok.
■
Voor dit wachtwoord kunt u een willekeurige combinatie van
maximaal acht letters en cijfers opgeven. Bij dit wachtwoord
wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters.
Opstartwachtwoorden instellen
U kunt een opstartwachtwoord instellen, wijzigen of verwijderen
in het setupprogramma.
U beheert het wachtwoord als volgt:
1. Schakel de notebookcomputer uit. Als u niet zeker weet of de
notebookcomputer is afgesloten of in de Hibernation-stand
staat, schakelt u de notebookcomputer in door op de
aan/uit/standby-knop te drukken en de notebookcomputer
vervolgens af te sluiten via het besturingssysteem.
2. Controleer of de vaste schijf zich in de notebookcomputer
bevindt (niet in een optioneel dockingapparaat of externe
MultiBay).
Handleiding voor de hardware en software
Beveiliging
6–11