Inhoudsopgave
Advertenties
3.2.3 Bedrading voor stroom aan de controller
afbeelding 12 Bedradingsaansluitingen
S1
14
13
J4
12
1.
J1—Netwerkconnector
2.
J2—Koptekst voor optioneel netwerk-interfacekaart
3.
J5—Relais A -connector
4.
J6—Relais B-connector
5.
J7—Relais C-connector
6.
Zekeringen (F1, F2)
7.
J8—ac stroom-aansluitingen
Het instrument kan worden bedraad voor lijnstroom door vaste bedrading in een
leiding of door bedrading op een stroomkabel. Onafhankelijk van het type
bedrading dat gebruikt wordt worden de aansluitingen op dezelfde klem
gerealiseerd. Zie
Een plaatselijke ontkoppeling die bestemd is om aan de plaatselijke elektrische
voorschriften te voldoen is vereist en moet voor alle installatietypen worden
geïdentificeerd. Zie
gestelde plaatselijke ontkoppelingsconfiguraties.
1
2
J1
J2
U5
U9
NETWORK
INTERFACE
CARD
J6
11
10
afbeelding 12 op pagina 17
afbeelding 13
en
J3
J5
9
8.
Sensorconnector
9.
Sensorconnector
10. J6—Analoge uitgang (4-20 mA) -connector
11. J5—Sensorconnector voor vaste bedrading
12. Positie voor netwerk-interfacekaart
13. Serviceport
14. Sensorklem selector/serviceport configuratie
op de plaats van de klem.
afbeelding 14 op pagina 18
3
4
5
NC
COM
NO
NC
COM
NO
NC
COM
NO
RELAY A
RELAY A
RELAY B
RELAY B
RELAY C
8
Installatie
voor de voor-
6
7
17
Advertenties
Inhoudsopgave
