Planningsaanwijzingen
Toegestane totale hardheid van het vul- en bijvulwater conform VDI 2035
Totaal stookvermogen
warmtegenerator
≤ 50 kW
> 50 tot ≤ 200 kW
> 200 tot ≤ 600 kW
> 600 kW
Meer stookvermogenafhankelijke vereisen aan het vul- en bij-
vulwater conform VDI 2035
Uiterlijk
Helder, vrij van gesedimenteerde stoffen
Elektrische geleidbaarheid
Als de geleidbaarheid van het stookwater door een hoog zoutgehalte
boven 1500 µS/cm ligt (bijv. in toevoergebieden aan de kust), is een
ontzouting vereist.
pH-waarde
Werkstoffen in de installatie
Zonder aluminium legeringen
Met aluminium legeringen
Instructies voor de installatieplanning
■ Voor de ontharding van het verwarmingswater onthardingsinstalla-
ties met waterhoeveelheidsmeter gebruiken: zie Vitoset Prijslijst.
■ Bij de installatie de afsluitbaarheid van afzonderlijke netwerkdelen
garanderen. Hierdoor wordt voorkomen dat bij onderhouds- en
reparatiewerken het volledige verwarmingswater moet worden
afgetapt.
■ Aangezien in de werking de vorming van slib en magnetiet in het
verwarmingswater normaliter niet volledig te vermijden zijn, advi-
seren we de montage van geschikte slibafscheiders met magneet:
zie Vitoset prijslijst.
Instructies voor de ingebruikname en de werking van de instal-
latie
■ Om corrosies door resterend spoelwater te vermijden, de installa-
tie onmiddellijk na het spoelen volledig vullen.
■ Ook behandeld vulwater bevat zuurstof en lage hoeveelheden
vreemde stoffen. Om lokale concentraties van corrosieproducten
en andere afzettingen aan de verwarmingsvlakken van de warmte-
opwekker te vermijden, de ingebruikname van de installatie traps-
gewijs bij hoog verwarmingswaterdebiet uitvoeren. Hierbij met het
laagste vermogen van de warmteopwekker beginnen. Om
dezelfde reden bij installaties met meerdere ketels en cascades
alle warmteopwekkers tegelijk in werking nemen.
■ Bij uitbreidings-, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden enkel
de absoluut noodzakelijke netdelen aftappen.
*4
Bij installaties met meerdere warmteopwekkers met meerdere verschillende specifieke waterinhouden is telkens de kleinste specifieke wa-
terinhoud normerend.
*5
Voor de berekening van het specifiek installatievolume moet bij installaties met meerdere warmteopwekkers het kleinste afzonderlijke
stookvermogen worden gebruikt.
Condenserende gasketel
(vervolg)
Specifieke waterinhoud van de
*4
warmteopwekker
≥ 0,3 l/kW
< 0,3 l/kW
—
—
—
pH-waarde
8,2 tot 10,0
8,2 tot 9,0
*5
Specifiek installatievolume
≤ 20 l/kW
> 20 tot ≤ 40 l/kW
Geen
3
≤ 3,0 mol/m
≤ 1,5 mol/m
(16,8 °dH)
≤ 2,0 mol/m
3
≤ 1,0 mol/m
(11,2 °dH)
≤ 1,5 mol/m
3
(8,4 °dH)
3
≤ 0,05 mol/m
(0,3 °dH)
■ Filter, vuilvanger of andere uitslib- of afscheidingsvoorzieningen in
het verwarmingswatercircuit na vulling en ingebruikname controle-
ren en reinigen.
■ Speciale regionale richtlijnen met het oog op vul- en bijvulwater
moeten in acht worden genomen. Bij de afvoer van verwarmings-
water met additieven controleren of voor het toevoeren aan het
openare afvalwatersysteem evt. een extra behandeling vereist is.
Werkingsaanwijzingen:
■ De inbedrijfstelling van een installatie moet trapsgewijs plaatsvin-
den, beginnend met het geringste vermogen van de verwarmings-
ketel bij een hoog verwarmingswaterdebiet. Zo wordt een plaatse-
lijke concentratie van de kalkafzettingen op de verwarmingsvlak-
ken van de warmteopwekker vermeden.
■ Bij installaties met meerdere ketels alle CV-ketels gelijktijdig in
bedrijf nemen zodat de totale kalkhoeveelheid niet op de warmte-
overdrachtoppervlakken van slechts 1 CV-ketel terecht komt.
■ Bij uitbreidings- en reparatiewerkzaamheden enkel de absoluut
noodzakelijke netdelen aftappen.
■ Als waterzijdige maatregelen vereist zijn, moet de eerste vulling
van de verwarmingsinstallatie voor de ingebruikname met gezui-
verd water plaatsvinden. Dit geldt ook voor elke nieuwe vulling bijv.
na reparaties of installatie-uitbreidingen en voor alle aanvulwater-
hoeveelheden.
■ Filters, vuilvangers of andere reinigings- of afscheidingsinrichtin-
gen in het verwarmingswatercircuit moeten na de eerste installatie
of na een vernieuwing van de installatie vaker, later naar behoefte
in afhankelijkheid van de waterbehandeling (bijv. hardheid) worden
gecontroleerd, gereinigd en gebruikt.
Als deze aanwijzingen worden gerespecteerd, wordt de vorming van
kalkafzettingen op de verwarmingsoppervlakken geminimaliseerd.
Als door het niet naleven van de VDI-richtlijn 2035 schadelijke kalk-
afzettingen ontstaan zijn, is een beperking van de levensduur van de
ingebouwde verwarmingstoestellen in de meeste gevallen reeds
opgetreden. Een mogelijkheid tot herstellen van de bedrijfsgeschikt-
heid kan het verwijderen van de kalkafzettingen zijn. Deze maatregel
moet door een vakfirma worden uitgevoerd. De verwarmingsinstalla-
tie moet voor nieuwe inbedrijfstelling op schade worden onderzocht.
Om een nieuwe overmatige vorming van steenbeslag te vermijden,
moeten de foutieve bedrijfsparameters worden gecorrigeerd.
> 40 l/kW
3
≤ 3,0 mol/m
≤ 0,05 mol/m
(16,8 °dH)
(0,3 °dH)
3
(8,4 °dH)
≤ 0,05 mol/m
(0,3 °dH)
3
(5,6 °dH)
≤ 0,05 mol/m
(0,3 °dH)
≤ 0,05 mol/m
3
≤ 0,05 mol/m
(0,3 °dH)
(0,3 °dH)
3
≤ 0,05 mol/m
≤ 0,05 mol/m
(0,3 °dH)
(0,3 °dH)
VIESMANN
3
3
3
3
3
10
31