Programmeren
Draai de knop 1 in de stand "LIMIT" : de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Stel de snelheid in door op de toets 2 of
3 te drukken (bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 :
-
+/- 1 km = kort indrukken,
-
+/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er eerder snelheden zijn opgeslagen, zal de dichtsbijliggende
opgeslagen snelheid worden aangehouden; raadpleeg de
desbetreffende rubriek voor meer informatie.
Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause).
Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 .
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie
Draai de knop 1 in de stand "0" : de
selectie van de snelheidsbegrenzer
wordt ongedaan gemaakt. De
snelheidsbegrenzer wordt niet meer op het
display weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij snel
accelereren kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
151
Rijden