8. Het apparaat configureren met hulpprogramma's
Verificatie via het bedieningspaneel
1.
Als het apparaat om een gebruikerscode vraagt, drukt u op het vak, voert u een
gebruikerscode in en drukt u vervolgens tweemaal op [OK].
Als u drie keer een verkeerde gebruikerscode invoert, zal het apparaat piepen en kunt u het niet
meer opnieuw proberen.
2.
Druk op [OK].
3.
Wanneer de printer om een gebruikerscode vraagt, voert u een gebruikerscode in.
Als u een verkeerde gebruikerscode invoert, kunt u het niet meer opnieuw proberen.
4.
Druk op [OK].
Verificatie via het printer- of LAN-faxstuurprogramma
1.
Open het bestand dat u wilt afdrukken op uw computer.
2.
Klik in het menu [Bestand] op [Afdrukken...].
3.
Selecteer onder [Printer selecteren] de naam van dit apparaat en klik vervolgens op
[Voorkeuren].
4.
Klik op het tabblad [Geldige toegang] (PCL-printerstuurprogramma) of vink het vakje
[Gebruikerscode] aan (LAN-fax-stuurprogramma).
5.
Voer de gebruikerscode in met de cijfers van 1-8 en klik vervolgens op [OK].
6.
Voer de afdrukopdracht uit.
Als er een onjuiste gebruikerscode is ingevoerd, zal de taak onmiddellijk worden geannuleerd
(zonder foutmelding).
306