RGS3000
Componenten
13
6.2. Pompen
De pompen kunnen alleen worden gekoppeld aan relaisuitgangen (OUT1 t/m OUT5 / OUT1 t/m
OUTB). Verder kan worden bepaald, per processtap, of een pomp in- of uitgeschakeld is.
Alleen voor de doseerpomp zijn er nog instellingen naast de inventarisatie-instellingen.
6.2.1. Hoge drukpomp
Bij de "Hoge drukpomp" dient alleen opgegeven te worden, in de inventarisatie, op welke
relaisuitgang deze aangesloten is.
Er hoeven verder geen eigenschappen te worden ingesteld.
6.2.2. Boosterpomp
Bij de "Boosterpomp" dient alleen opgegeven te worden, in de inventarisatie, op welke relaisuitgang
deze aangesloten is.
Er hoeven verder geen eigenschappen te worden ingesteld.
6.2.3. Doseerpomp
Bij de "Doseerpomp" dient opgegeven te worden, in de inventarisatie, op welke relaisuitgang deze
aangesloten is.
In de verdere programmering van de doseerpomp is het mogelijk om de aansturing van de
doseerpomp in te stellen ("Uitgang") en om de doseerpomp te koppelen aan een doseertank.
Voor de programmering van de uitgang kan een doseertijd ingesteld worden tussen 0 en 9999
(seconden of minuten).
Indien een doseertijd van 0 wordt ingegeven dan zal de doseerpomp zijn ingeschakeld tot het einde
van de fase.
De doseerpomp kan vertraagd worden ingeschakeld, na de start van de fase. Er kan een vertraging
worden ingegeven van 0 tot 9999 seconden.