Elektrische aansluiting – algemeen
▶ Bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van fotovoltaïsche in-
stallaties) afgeschermde kabel gebruiken. Daarbij de afscherming
aan slechts één zijde aan de behuizing aarden.
8.3
Omgang met printplaten
Printplaten met besturingselektronica zijn zeer gevoelig voor elektrosta-
tische ontladingen (ESD - ElectroStatic Discharge). Om schade aan de
componenten te voorkomen, is daarom bijzondere voorzichtigheid ge-
boden.
VOORZICHTIG: Schade door elektrostatische oplading!
▶ Bij het omgaan met niet ingekapselde printplaten
een geaarde armband dragen.
Afb. 11 Armband
De schade is meestal niet direct herkenbaar. Een printplaat kan bij de in-
bedrijfstelling optimaal functioneren en problemen treden vaak pas later
op. Opgeladen objecten zijn alleen in de nabijheid van de elektronica een
probleem. Houd een veiligheidsafstand aan van minimaal een meter tot
schuimrubber, beschermfolie en ander verpakkingsmateriaal, bekle-
dingsstukken van kunstvezel (bijv. fleece truien) en dergelijke, voordat u
met de werkzaamheden begint.
Een goede ESD-beveiliging bij het werken met elektronica biedt een op
de aarde aangesloten armband. Deze armband moet gedragen worden,
voordat de afgeschermde metaalzak/verpakking wordt geopend, of
voordat een gemonteerde printplaat wordt blootgelegd. De armband
moet gedragen worden, tot de printplaat weer in de afgeschermde ver-
pakking wordt gedaan of in een gesloten schakelkast is aangesloten. Ook
vervangen printplaten, die moeten worden teruggegeven, moeten op
deze wijze worden behandeld.
8.4
Externe aansluitingen
Om inductieve invloeden te voorkomen, alle laagspanningskabels
(meetstroom) met 100 mm afstand tot stroomgeleidende 230 V- of
400 V-kabels installeren.
Gebruik voor het verlengen van de aansluitkabels van temperatuursen-
soren de volgende aderdiameters:
• tot 20 m kabellengte: 0,75 tot 1,50 mm
• tot 30 m kabellengte: 1,0 tot 1,50 mm
De relaisuitgang PK2 is in koelbedrijf actief en kan voor het aansturen
van het koel-/verwarmingsbedrijf van een ventilatorconvector of een cir-
culatiepomp worden gebruikt of voor het aansturen van vloerverwar-
mingscircuits in vochtige ruimten.
16
6 720 614 366-24.1I
2
2
8.4.1
Externe aansluitingen
OPMERKING: Materiële schade door verkeerde aanslui-
ting!
Door de aansluiting op een verkeerde spanning of
stroomsterkte is schade aan elektrische componenten
mogelijk.
▶ Op externe aansluitingen van de binneneenheid mo-
gen alleen componenten worden aangesloten, die
voor bedrijf met 5 V en 1 mA geschikt zijn.
▶ Wanneer koppelrelais nodig zijn, uitsluitend relais
met goudcontacten gebruiken.
De externe ingangen I1 en I4 kunnen voor de afstandsbediening van af-
zonderlijke functies van de bedieningseenheid worden gebruikt.
De functies, die door de externe ingangen worden geactiveerd, worden
in de handleidingen van de bedieningseenheid beschreven.
De externe ingang wordt op een handmatige schakelaar of een besturing
met 5 V-relaisuitgang aangesloten.
8.5
EVU
Het EVU-relais met 3 hoofdcontacten en 1 hulpcontact moet overeen-
komstig het vermogen van de elektrische bijverwarming zijn gedimensi-
oneerd. Het relais moet door de installateur of het energiebedrijf worden
geleverd. De bedieningseenheid heeft een potentiaalvrij openen/sluiten
signaal nodig overeenkomstig de instellingen van de bedieningseenheid.
Bij een actieve EVU verschijnt op het display van de bedieningseenheid
een bijbehorend symbool.
8.6
Smart Grid
De warmtepomp is Smart Grid Ready. De EVU-uitschakeling is een deel
van deze functionaliteit.
Met de EVU-uitschakeling kan het energiebedrijf de warmtepomp uit-
schakelen. De Smart-Grid-functie breidt de ingrijpmogelijkheden van
het energiebedrijf uit doordat deze de warmtepomp op bepaalde tijden
een startcommando kan geven, bijvoorbeeld wanneer voordelige
stroom beschikbaar is.
Naast de aansluiting voor de EVU-uitschakeling is een tweede aansluiting
van de huisaansluitkast naar de warmtepomp nodig, om de Smart-Grid-
functionaliteit te gebruiken.
Opmerking: neem contact op met uw energiebedrijf voor het mogelijke
gebruik van de Smart-Grid-functie.
De Smart-Grid-functionaliteit is automatisch ingeschakeld, wanneer de
externe ingang 1 voor de EVU-uitschakeling is geconfigureerd.
Het verwarmingssysteem moet een buffervat en uitsluitend gemengde
cv-circuits bevatten, zodat een startcommando van kracht kan worden.
De buiteneenheid werkt afhankelijk van de signalen, die het energiebe-
drijf via de twee Smart-Grid-verbindingskabels overdraagt.
• Deze wordt uitgeschakeld conform de EVU-uitschakeling 1/2/3.
• Deze werkt normaal conform de warmtevraag uit het verwarmingssy-
steem.
• Of ontvangt een startcommando, om het buffervat te laden. Een la-
ding kan echter alleen plaatsvinden, wanneer de temperatuur in het
buffervat onder de maximale temperatuur ligt die door de warmte-
pomp kan worden bereikt. Anders blijft de buiteneenheid uitgescha-
keld.
8.7
Fotovoltaica
Omdat er slechts twee ingangen voor EVU en PV zijn,
kunnen deze niet tegelijkertijd worden gebruikt.
PV-aansluiting op externe ingang 1 of 4.
Compress 3000 – 6 720 822 308 (2017/11)