PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
3. Zet een olieopvangbak onder de
motor om de gebruikte olie op te
vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het carter te laten
stromen.
6
1. Olieaftapplug (carter)
5. Verwijder de aftapplug om de olie uit
het oliereservoir te laten stromen.
1. Olieaftapplug (oliereservoir)
6. Verwijder de aftapbout van het olief-
ilterelement om de olie uit het oliefil-
terelement te laten stromen.
OPMERKING
Sla de stappen 7–9 over als het oliefilter-
element niet wordt vervangen.
7. Verwijder het oliefilterdeksel door de
bouten te verwijderen.
1. Aftapbout oliefilterelement
2. Bevestigingsbout oliefilterdeksel
8. Verwijder en vervang het oliefilterele-
ment en de o-ringen.
OPMERKING
Zorg dat de o-ringen correct aanliggen.
6-12
1. Oliefilterelement
2. O-ring
9. Breng het oliefilterdeksel aan door de
bouten te monteren.
10. Breng de aftapbout oliefilterelement
aan.
11. Zet de bevestigingsbouten oliefilter-
deksel en de aftapbout oliefilterele-
ment vast met de voorgeschreven
aanhaalmomenten.
Aanhaalmomenten:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
10 Nm (1,0 m•kgf, 7,2 ft•lbf)
Aftapbout oliefilterelement:
10 Nm (1,0 m•kgf, 7,2 ft•lbf)
12. Breng de olieaftappluggen aan en zet
deze vervolgens vast met de voorge-
schreven aanhaalmomenten.