• Wanneer de ontspanknop tot halverwege wordt ingedrukt, wordt het licht
gemeten en wordt de belichting bepaald.
• Wanneer het onderwerp zich buiten het AF-veld bevindt en u spotmeting
wilt gebruiken, richt u de camera op het onderwerp en houdt u de
ontspanknop tot halverwege ingedrukt om de belichting vast te zetten.
Bepaal de beelduitsnede opnieuw en druk de ontspanknop helemaal in.
• Of de instelling voor de automatische belichting kan worden aangepast, is
afhankelijk van de geselecteerde opnamestand. Zie "Beschikbare functies
voor elke opnamefunctie" (p.228) voor details.
De instelling van de automatische belichting opslaan 1p.127
Gevoeligheid instellen
U kunt de gevoeligheid selecteren op basis van het omgevingslicht.
De gevoeligheid wordt automatisch aangepast door de camera.
AUTO
(Standaardwaarde: gevoeligheid 125 - 1600).
125
Bij een lagere gevoeligheid wordt de opname scherper met minder
200
ruis. Bij weinig licht wordt de sluitertijd langer.
400
800
1600
Bij een hogere gevoeligheid is er een relatief korte sluitertijd bij
slechte lichtomstandigheden, zodat bewegingen van de camera
3200
slechts een beperkte invloed op de opnamekwaliteit hebben.
6400
Opnamen kunnen echter wel ruis (vlekken) bevatten.
1
Selecteer [Gevoeligheid] in het menu [A Opnemen] met de
vierwegbesturing (23).
2
Druk op de vierwegbesturing (5).
Er verschijnt een afrolmenu.
3
Wijzig de gevoeligheid met de vierwegbesturing (23).
4
Druk op de knop 4.
De instelling wordt opgeslagen.
3
107