Kal Nodig Alarm
Alarm & datalog
onderdrukking
Effeningsfactror
Kabellengte
Ø Kabel
Naam
Sensor
Type
5.2.8
Generiek
Instellingen
Raak het Instellingen-pictogram aan of wijzig de instellingen die verbonden zijn aan de sensor.
Alarmen
Dode Band
Reset Kalibratie Waarden Open dit menu om de sensorkalibratie terug te zetten naar de standaardwaarden.
Kal Nodig Alarm
Alarm & datalog
onderdrukking
Sensor Helling
Sensor Offset
Laag Bereik
Hoog Bereik
Voor de weergave van een alarmbericht als herinnering om de sensor te kalibreren
volgens een regelmatig schema. Voer hiervoor het aantal dagen tussen de kalibraties in.
Stel deze op 0 in wanneer er geen herinneringen nodig zijn.
Wanneer een van de relais of digitale ingangen geselecteerd wordt, worden eventu-
ele alarmmeldingen die betrekking hebben op deze ingang onderdrukt wanneer het
geselecteerde relais of de digitale ingang actief is. Tegelijkertijd tonen alle datalogs
en grafieken die de ingang bevatten, geen gegevens voor de duur van de activering.
Verhoog het percentage van de vereffeningsfactor om de reactie op veranderin-
gen te dempen. Met een vereffeningsfactor van 10% bijvoorbeeld zal de volgende
uitlezing bestaan uit een gemiddelde van 10% van de vorige waarde en 90% van de
huidige waarde.
De regelaar compenseert automatisch voor fouten in de gemeten waarden die het
gevolg zijn van lengteverschillen in de gebruikte kabel.
De kabellengtecompensatie is afhankelijk van de diameter van de draad die wordt ge-
bruikt om de kabel te verlengen
De naam die gebruikt wordt voor de sensor kan gewijzigd worden.
Selecteer het specifieke desinfectiesensortype en -bereik dat moet worden aange-
sloten.
Selecteer het type sensor dat moet worden aangesloten.
De alarmmeldingsgrenzen Laag-Laag, Laag, Hoog en Hoog-Hoog kunnen worden
ingesteld.
Dit is de dode band van het alarm. Wanneer het Hoog-alarm bijvoorbeeld 7,00 is en
de dode band is 0,1, dan zal het alarm ingeschakeld worden bij 7,01 en uitgescha-
keld bij 6.90.
Voor de weergave van een alarmbericht als herinnering om de sensor te kalibreren
volgens een regelmatig schema. Voer hiervoor het aantal dagen tussen de kalibraties in.
Stel deze op 0 in wanneer er geen herinneringen nodig zijn.
Wanneer een van de relais of digitale ingangen geselecteerd wordt, worden eventu-
ele alarmmeldingen die betrekking hebben op deze ingang onderdrukt wanneer het
geselecteerde relais of de digitale ingang actief is. Tegelijkertijd tonen alle datalogs
en grafieken die de ingang bevatten, geen gegevens voor de duur van de activering.
Voer de helling van de sensor in, in mV/Units (als de elektrodeselectie Lineair is)
of mV/Decade (als de elektrodeselectie ion-selectief is).
Verschijnt alleen wanneer voor de Elektrode Lineair is geselecteerd. Voer de
offset van de sensor in mV in wanneer 0 mV niet gelijk is aan 0 eenheden. Voor
Ion-selectieve elektroden wordt de sensoroffset pas berekend nadat de eerste
kalibratie is uitgevoerd; de sensor meet Nul totdat een succesvolle kalibratie
voltooid is!
Voer de lage grenswaarde in voor het bereik van de sensor.
Voer de hoge grenswaarde in voor het bereik van de sensor.
58