Installatie
3.6 Extra aansluitingen
3.6.1 Mechanische rembesturing
Bij hijs-/dalingtoepassingen moet een elektromecha-
nische rem kunnen worden bestuurd.
3
3
•
De rem wordt bediend met behulp van een
relaisuitgang of een digitale uitgang (klem 27 en
29).
•
De uitgang moet gesloten (spanningsvrij) blijven
gedurende de periode dat de frequentieom-
vormer de motor niet kan 'ondersteunen',
bijvoorbeeld wanneer de belasting te groot is.
•
Selecteer [32] Mech. rembesturing in parame-
tergroep 5-4* Relais voor toepassingen met een
elektromechanische rem.
•
De rem wordt vrijgegeven als de motorstroom
hoger is dan de ingestelde waarde in
parameter 2-20 Stroom bij vrijgave rem.
•
De rem schakelt in wanneer de uitgangsfre-
quentie lager is dan de ingestelde waarde in
parameter 2-21 Snelheid remactivering [TPM] of
parameter 2-22 Snelheid activering rem [Hz], en
alleen als de frequentieomvormer een
stopcommando uitvoert.
Als de frequentieomvormer zich in de alarmmodus of een
overspanningssituatie bevindt, schakelt de mechanische
rem onmiddellijk in.
3.6.2 Parallelle aansluiting van motoren
De frequentieomvormer kan een aantal parallel
aangesloten motoren besturen. Het totale stroomverbruik
van de motoren mag niet groter zijn dan de nominale
uitgangsstroom I
LET OP
Een installatie waarbij kabels worden aangesloten op
een gezamenlijke verbinding zoals aangegeven in
Afbeelding 3.32 wordt alleen aanbevolen bij korte kabels.
LET OP
Als motoren parallel zijn aangesloten, kan 1-29 Autom.
aanpassing motorgeg. (AMA) niet worden gebruikt.
38
Bedieningshandleiding
van de frequentieomvormer.
M,N
Danfoss A/S © Rev. 2014-02-07 Alle rechten voorbehouden.
LET OP
In systemen met parallel aangesloten motoren kan het
elektronische thermische relais (ETR) van de frequentie-
omvormer niet worden gebruikt als motorbeveiliging
voor de afzonderlijke motoren. Daarom zijn er extra
motorbeveiligingen nodig, zoals thermistoren in elke
motor of aparte thermische relais. Circuitbreakers zijn
niet geschikt als beveiliging.
Afbeelding 3.32 Installaties met kabels die zijn aangesloten op
een gezamenlijke verbinding
Als de motorvermogens sterk verschillen, kunnen er bij de
start en bij lage toerentallen problemen optreden. De
relatief grote ohmse weerstand in de stator van kleine
motoren vereist een hogere spanning bij de start en bij
lage toerentallen.
3.6.3 Thermische motorbeveiliging
Het elektronische thermische relais in de frequentieom-
vormer is UL-goedgekeurd voor enkelvoudige
motorbeveiliging wanneer parameter 1-90 Therm. motorbe-
veiliging is ingesteld op ETR-uitsch. en 1-24 Motorstroom is
ingesteld op de nominale motorstroom (zie motortype-
plaatje).
Thermische motorbeveiliging kan ook worden gerealiseerd
met behulp van de optionele PTC Thermistor Card MCB
112. Deze kaart is ATEX-gecertificeerd voor het beveiligen
van motoren in explosiegevaarlijke omgevingen, Zone 1/21
en Zone 2/22. Wanneer parameter 1-90 Therm. motorbevei-
liging op [20] is ingesteld, worden ATEX ETR en MCB 112
gecombineerd. Het is mogelijk om een Ex-e-motor te
gebruiken in explosiegevaarlijke omgevingen. Raadpleeg
de Programmeerhandleiding voor meer informatie over het
instellen van de frequentieomvormer voor een veilige
werking van Ex-e-motoren.
MG37A210