6.3.2 - Voorzorgsmaatregelen voor de stabilisatie
6
GEVAAR !
Tijdens de stabilisatie is de be-
diener verantwoordelijk voor het
beoordelen van de grondeigen-
schappen, hij moet risicovolle
situaties voorkomen en ook toe-
standen die de veiligheid in gevaar
kunnen brengen wegens het ge-
bruik van het toestel op niet ge-
UN07-0455CB
6.3.2
schikte oppervlakten.
Gebruik het toestel niet op ongeschikte bodems (bijvoorbeeld: onder-
gronden en oppervlakten met ijs of sneeuw, bijzonder harde of gladde
oppervlakten, natte oppervlakten of oppervlakten met vet of modder, of
ondergronden die een kleine weerstand bieden of die grote hellingen
vertonen, enz.) waardoor het voertuig zou kunnen wegglijden door het
gebrek aan wrijving.
De bediener moet de maximale last die de stabilisator op de grond gaat
uitoefenen kennen (zie "Technische gegevens") en moet zich ervan verze-
keren dat de bodem de stabiliteit van het voertuig kan garanderen.
Niet sterk genoeg is plaats, tussen stabilisator en de bodem, versterkte
steunplaten of een vlak van hard hout, van de juiste afmetingen en weer-
stand.
Neem de waarden van de maximale toegestane helling voor het voertuig
in acht, zie het hoofdstuk "Technische inlichtingen".
6.11