Figuur 16
1. Scherm van hydraulische tank
3. Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van
de hydraulische tank (Figuur 17). Verwijder de dop
van de vulbuis.
Figuur 17
1. Dop van hydraulische tank.
4. Verwijder de peilstok uit de vulbuis en veeg deze
af met een schone doek. Steek de peilstok in
de vulbuis, haal hem er vervolgens weer uit en
controleer het vloeistofpeil. Het vloeistofpeil moet
tussen de twee markeringen op de peilstok staan.
5. Als het peil te laag is, vult u genoeg vloeistof bij
totdat het peil de bovenste markering bereikt.
6. Plaats de peilstok en de dop op de vulbuis.
7. Sluit het scherm van de hydraulische tank.
Bandenspanning controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard
opgepompt. U moet daarom voor gebruik wat lucht
laten ontsnappen om de luchtdruk te verminderen. De
luchtdruk in de achterbanden moet 138 kPa (20 psi)
zijn. Controleer de bandenspanning elke dag.
Belangrijk: Zorg ervoor dat alle banden steeds
de aanbevolen bandenspanning hebben; hierdoor
kan de machine optimale maaiprestaties leveren
en goed functioneren. Pomp de banden niet te
zacht op.
De motor starten en stoppen
Motor starten
Belangrijk: Het brandstofsysteem moet worden
ontlucht indien zich één van de volgende situaties
heeft voorgedaan:
• De motor is gestopt omdat de brandstof op was.
• Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van
het brandstofsysteem.
1. Haal uw voet van het tractiepedaal en let erop
dat het pedaal in de neutraalstand staat. Stel de
parkeerrem in werking.
2. Zet gashendel op laag stationair.
3. Draai het contactsleuteltje op LOPEN. Het
indicatielampje van de gloeibougie gaat branden.
4. Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft,
draait u het contactsleuteltje op START. Laat het
sleuteltje direct los als de motor start en laat dit
weer terugkeren naar LOPEN. Zet de gashendel in
de gewenste stand.
Belangrijk: Laat de startmotor niet langer
dan 15 seconden achter elkaar draaien omdat
de startmotor hierdoor vroegtijdig defect kan
raken. Als de motor na 15 seconden niet wil
starten, moet u het sleuteltje op UIT draaien, de
bedieningsorganen opnieuw controleren, nog
eens 15 seconden wachten en de startprocedure
herhalen.
Als de temperatuur beneden -7°C is, kunt u de
startmotor 30 seconden laten draaien. Daarna moet
u de startmotor 60 seconden afzetten voordat u een
tweede startpoging onderneemt.
Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
delen tot stilstand gekomen zijn voordat u
controleert op olielekken, losse onderdelen en
andere waarneembare defecten.
23