Geavanceerde
1
verzendfuncties
Set-upprocedures netwerkomgeving
Geavanceerde
kopieerfuncties
2
Netwerk
3
Gebruikersinter-
face op afstand
4
Systeemmonitor
5
Instellingen sys-
teembeheerder
6
Rapporten
en lijsten
7
Problemen
oplossen
8
Bijlage
9
Inhoudsopgave
Index
Alvorens het apparaat in een netwerkomgeving te
gebruiken moet u onderstaande instellingsprocedures
uitvoeren.
1.
Netwerkaansluitkabel (zie "Het apparaat
instellen voor netwerkgebruik" in de
Snelstartgids.)
Het apparaat aansluiten op het netwerk met behulp van de
netwerkkabels.
2.
Voorbereiding protocolinstellingen
(Zie "Het apparaat instellen voor
netwerkgebruik" in de Snelstartgids.)
Het IP-adres van het apparaat opgeven zodat het apparaat en
de netwerkcomputer kunnen communiceren, voordat u de
protocolinstellingen opgeeft. Voor het opgeven van de
instellingen kunt gebruikmaken van de volgende hulpmiddelen:
– het bedieningspaneel van het apparaat (menu [Additional
Functions] (Extra functies))
– NetSpot Device Installer (hulpprogramma van Canon op
de User Software CD (cd met gebruikerssoftware))
Terug
Vorige
3.
Interface-instellingen (Zie pag. 3-8)
De interface-instellingen opgeven voor communicatie tussen het
apparaat en de computers in het netwerk. Voor het opgeven van
de instellingen maakt u gebruik van:
– het bedieningspaneel van het apparaat
– de webbrowser (gebruikersinterface op afstand)
4.
Netwerkinstellingen (Zie pag. 3-10)
De communicatie tussen het apparaat en de computers in het
netwerk configureren. Voor het opgeven van de instellingen
maakt u gebruik van:
– het bedieningspaneel van het apparaat
– de webbrowser (gebruikersinterface op afstand)
BOVEN
Volgende
3-7