Geavanceerde HemoSphere-monitor
Accessoires die zijn aangesloten op de monitor moeten gecertificeerd zijn in overeenstemming
•
met IEC/EN 60950 voor apparatuur voor gegevensverwerking of IEC 60601-1:2005/A1:2012
voor medische elektrische toestellen. Alle combinaties van apparaten moeten in overeenstemming
zijn met de systeemeisen van IEC 60601-1:2005/A1:2012. (hoofdstuk 6)
Controleer bij het overschakelen naar een andere bedmonitor altijd of de weergegeven
•
standaardwaarden nog geldig zijn. Herconfigureer indien nodig het spanningsbereik en het
overeenkomende parameterbereik of voer een kalibratie uit. (hoofdstuk 6)
Schakel hoorbare alarmen niet uit in situaties waarbij de veiligheid van de patiënt in het geding kan
•
zijn. (hoofdstuk 7)
Verlaag het alarmvolume niet naar een niveau waarop alarmen niet op adequate wijze kunnen
•
worden gemonitord. Dit zou namelijk kunnen leiden tot een situatie waarbij de veiligheid van
de patiënt in het geding komt. (hoofdstuk 7)
Visuele en hoorbare fysiologische alarmen worden alleen geactiveerd als de parameter is
•
geselecteerd en wordt weergegeven op de schermen als hoofdparameter (1-4 parameters
weergegeven in parameterbollen). Als een parameter niet is geselecteerd en weergegeven
als hoofdparameter, worden de hoorbare en visuele fysiologische alarmen onderdrukt voor
die parameter. (hoofdstuk 7)
Zorg dat de Demomodus niet is geactiveerd in een klinische omgeving, zodat gesimuleerde
•
gegevens niet verward worden met klinische gegevens. (hoofdstuk 7)
Gebruik de geavanceerde HemoSphere-monitor niet als onderdeel van een gedistribueerd
•
alarmsysteem. De geavanceerde HemoSphere-monitor ondersteunt geen systemen voor externe
alarmbewaking/-beheer. Gegevens worden alleen voor vastleggingsdoeleinden gelogd en
overgezonden. (hoofdstuk 8)
CO-bewaking moet altijd worden gestaakt wanneer de bloedstroming rond het thermische filament
•
is gestopt. Klinische situaties waarin de CO-bewaking moet worden gestaakt omvatten, maar zijn niet
beperkt tot: • tijdsperioden waarin een patiënt een cardiopulmonale bypass ondergaat; • gedeeltelijke
terugtrekking van de katheter zodat de thermistor zich niet in de longslagader bevindt; • het verwijderen
van de katheter uit de patiënt. (hoofdstuk 9)
PATIËNTEN MET EEN PACEMAKER – (hart)slagmeters kunnen het tempo van de pacemaker
•
blijven tellen tijdens het optreden van een hartstilstand of bepaalde aritmieën. Vertrouw niet alleen op
de weergegeven hartslag. Houd patiënten met een pacemaker goed in de gaten. Raadpleeg tabel A-5
op pagina 145 voor informatie over de capaciteit voor het afwijzen van pacemakerpulsen van dit -
instrument. (hoofdstuk 9)
Het geavanceerde HemoSphere-bewakingsplatform moet in de volgende omstandigheden
•
niet gebruikt worden voor het meten van de hartslag en parameters die van de hartslag kunnen
worden afgeleid bij patiënten die interne of externe ondersteuning nodig hebben door stimulatie:
• de synchronisatie-uitvoer van de pacerpuls van de bedmonitor bevat de pacerpuls, maar de
kenmerken vallen buiten de mogelijkheden voor het afwijzen van pacemakerpulsen die zijn
gespecificeerd in tabel A-5. • de kenmerken van de synchronisatie-uitvoer van de pacerpuls van
de bedmonitor kunnen niet worden vastgesteld. (hoofdstuk 9)
Let op mogelijke discrepanties in de hartslag (HRavg) met de hartslag van de patiëntenmonitor en de
•
weergave van de ECG-golfvorm wanneer u afgeleide parameters interpreteert, zoals SV, EDV, RVEF
en gerelateerde indexparameters. (hoofdstuk 9)
27
2 Veiligheid en symbolen