66
2. Controleer het voltage van de stroomtoevoer van de unit; deze moet zich binnen de
toegestane 10% tolerantie bevinden. De onbalans gekoppelde spanning mag niet
meer zijn dan 3%.
3. Zorg ervoor dat alle randapparatuur in werking is en dat een adequate koelbelasting
beschikbaar is voor het opstarten.
4. Zorg dat alle flensverbindingen strak genoeg zitten om verlies van koelmiddel te
voorkomen. Vervang afsluitverzegelingen altijd.
5. De systeemschakelaar Q0 dient in de "Stop" positie te staan, en de
afzuigingsschakelaars Q1 en Q2 moeten zijn ingesteld op "Pumpdown and Stop"
(Afzuigen en stoppen). Zet de hoofdschakelaar voor elektriciteitsvoorziening en de
control afkoppelschakelaars "on" (aan). Dit stelt de carterverwarming (PCV) in
werking. Wacht minimaal 12 uur voordat u de unit start. Zet de aardlekschakelaars
van de compressor op de "off" positie totdat de unit wordt gestart.
6. Open de optionele compressorzuigleiding-vlinderklep alsmede de vloeistofleiding-
afsluiters, drukontlastkleppen van de compressor.
7. Onlucht de waterzijde van de verdamper en de systeemleidingen. Open alle
waterstromingskleppen en start de gekoeldwaterpomp. Controleer alle leidingen
voor lekkage en controleer nogmaals of er lucht in het systeem zit. Verifieer het
debiet door de drukvermindering van de verdamper te controleren en de curves voor
drukvermindering te raadplegen in de installatiehandleiding, IMM AGSC-2.
8. De volgende tabel toont de benodigde glycol-concentraties voor bescherming tegen
bevriezing.
Tabel 2, Bescherming tegen bevriezing
Temperatuur
Voor bescherming tegen bevriezing
F (C)
Ethyleenglycol
20 (6.7)
10 (-12.2)
0 (-17.8)
-10 (-23.3)
-20 (-28.9)
-30 (-34.4)
-40 (-40.0)
-50 (-45.6)
-60 (-51.1)
Opmerkingen:
1.
Deze temperaturen zijn slechts voorbeelden en zijn mogelijk niet geschikt voor elke situatie. Voor een
uitgebreidere beveiligingsmarge kunt u over het algemeen het best een temperatuur selecteren die
tenminste 10F lager is dan de verwachte laagste omgevingstemperatuur. Inhibitor-niveaus moeten
worden aangepast voor oplossingen die minder dan 25% glycol bevatten.
2.
Glycol met een concentratie van minder dan 25% wordt niet aanbevolen vanwege het potentieel voor
bacteriële groei en de vermindering van efficiëntie bij warmtetransport.
- 66 -
Percentage Benodigd Volume Glycol Concentratie
Propyleenglycol
16
18
25
29
33
36
39
42
44
46
48
50
52
54
56
57
60
60
Voor bescherming tegen barsten
Ethyleenglycol
Propyleenglycol
11
12
17
20
22
24
26
28
30
30
30
33
30
35
30
35
30
35
D–EOMWC00A04-14NL