Aanvullende gebruikershandleiding PROFIBUS
Voorbeeldconfiguraties
Tab. 43: Configuratie voor de overdracht van alle cyclische modules (42 byte input, 17 byte output)
Module 1
Module 2
40, 83
80, 81
Module 9
Module 10
40, 83
80, 80
Tab. 44: Gewenste configuratie
Module 1
Module 2
40 83
80 81
Module 9
Module 10
40 80
0
Tab. 45: Pompgegevens (beperkte uitgiftegegevens)
Offset
Valentie
+0
-
+1
-
+2
-
+3
high
+4
low
74
®
Module 3
Module 4
C0, 80, 80
C0, 81, 83
Module 11
Module 12
80, 80
40, 83
De volgende tabel toont een voorbeeld van een gewenste confi‐
guratie, waarbij de modules 8, 10, 11 en 14 zijn uitgesloten van
het cyclisch dataverkeer.
INFO
Acyclisch blijven de data-objecten nog steeds bereikbaar.
Module 3
Module 4
C0 80 80
C0 81 83
Module 11
Module 12
0
40 83
De pomp controleert of de gewenste configuratie overeenkomt
met de daadwerkelijke configuratie. Is dit niet het geval, reageert
de pomp en verstuurt deze een configuratiefoutmelding in de
standaarddiagnose.
Om de controle van de gewenste configuratie te kunnen laten
functioneren, moeten de mogelijkheden bij de vorming van ken‐
merkformaten worden beperkt en moeten de volgende regels
worden opgevolgd.
Gebruik altijd het speciale kenmerkformaat voor de code‐
n
ring.
Gebruik als formaat altijd de bytestructuur.
n
Gebruik geen fabrikantspecifieke gegevens (bijv. datatypen).
n
Voor het verwijderen van modules uit het cyclisch dataver‐
n
keer, moeten ze altijd worden vervangen door lege modules.
Door het uitsluiten van individuele modules uit het cyclisch data‐
verkeer, verschuiven de offset-adressen van de overgedragen
data-objecten - zie en :
Type
Naam
BYTE
Start-stop
BYTE
Resetten
BYTE
Mode
UINT16
Frequentie
Module 5
Module 6
80, 81
C0, 85, 83
Module 13
Module 14
C0, 80, 83
C0, 80, 87
Module 5
Module 6
80 81
C0 85 83
Module 13
Module 14
C0 80 83
0
Bereik
Modulenaam Modulenr.
0,1
Control
0,1↓
zie
Operating
Mode
0..max. freq. Frequency
Module 7
Module 8
40, 83
C0, 82, 81
Module 7
Module 8
40 83
0
2
3
4