Inhaalassistent
De inhaalassistent kan u helpen bij het inhalen
van andere voertuigen. De functie is te gebrui-
ken in combinatie met Pilot Assist of de adap-
53
tieve cruisecontrol* (ACC
).
Hoe de inhaalassistent werkt
Als Pilot Assist of ACC een ander voertuig volgt
en u geeft met de richtingaanwijzer
dat u wilt inhalen, dan helpen de systemen u door
naar de voorligger te accelereren voordat uw
auto de inhaalstrook heeft bereikt.
De functie vertraagt daarna de snelheidsverla-
ging om te vroeg afremmen te voorkomen als de
auto een langzamer voertuig nadert.
De functie is actief totdat u het ingehaalde voer-
tuig bent gepasseerd.
WAARSCHUWING
Let erop dat dit systeem mogelijk in meer
situaties wordt geactiveerd dan tijdens het
inhalen, zoals bij het gebruik van de richting-
aanwijzers om aan te geven dat u van rijbaan
wilt wisselen of wilt afslaan – de auto accele-
reert dan kort.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 272)
•
Inhaalassistent gebruiken (p. 315)
•
53
Adaptive Cruise Control
Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts.
54
Adaptieve cruisecontrol* (p. 290)
•
Pilot Assist (p. 300)
•
54
te kennen
BESTUURDERSONDERSTEUNING
Inhaalassistent gebruiken
Er gelden enkele voorwaarden voor het gebruik
van de inhaalassistent.
Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is het
volgende vereist:
er is een voorligger (doelvoertuig) aanwezig
•
de actuele snelheid van uw auto is mini-
•
maal 70 km/h (43 mph)
de opgeslagen snelheid is hoog genoeg
•
om veilig te kunnen inhalen.
Om de inhaalassistent te starten:
Activeer de richtingaanwijzer.
–
Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een
auto met het stuur links of de rechter bij een
auto met het stuur rechts.
> De inhaalassistent wordt gestart.
}}
315
* Optie/accessoire.