5
x
Bediening
De volgende aanwijzingen helpen bij het bepalen van de instelwaarden en garanderen een optimale warmteopbrengst bij een laag
stroomverbruik:
•
Het inschakeltemperatuurverschil "Delta T aan" zo instellen, dat de installatie bij gelijkblijvende instralingsverhoudingen na
het inschakelen in werking blijft en niet door afkoeling van de collector bij het verbruik van warmte direct weer uitschakelt.
Hoe lager de waarde kan worden gekozen, des te langer worden de bedrijfstijden en des te groter de te realiseren opbrengst.
Bij een te laag ingesteld inschakeltemperatuurverschil koelt de collector al bij de start van de pompen zo ver af, dat het
uitschakeltemperatuurverschil wordt onderschreden.
•
Het uitschakeltemperatuurverschil "Delta T uit" zo instellen, dat het op het uitschakelpunt te winnen warmtevermogen
hoger is dan het voor de pompaandrijving benodigde elektrische vermogen.
•
De inschakelvertraging boilercirculatiepomp "Tijd PsE" zo instellen, dat het warme water bij de plaatwarmtewisselaar van
de zonne-energieaansluitset EKSOLHWAV1 behouden blijft tot de boilercirculatiepomp start.
•
De maximale boilertemperatuur "T
parameterwaarde, des te hoger is de beschikbare warmteopslagcapaciteit en daarmee het vermogenspotentieel van de
zonne-energie-installatie.
Om kookgeluiden en dampvorming te verminderen is de veilige herinschakeltemperatuur "T
ingesteld. De zonne-energieregeling schakelt de pompen pas in, als de collectortemperatuur de ingestelde parameterwaarden voor
het eerst met 2 Kelvin heeft onderschreden. De installatie start daardoor zonder verdamping in de collector op. Op een wolkeloze
dag kan dat er echter toe leiden, dat de installatie pas aan het einde van de middag weer inschakelt, alhoewel de boilertemperatuur
een andere verwarmingsmogelijkheid toestaat.
•
Om de aanvoer van energie te maximaliseren, de "Parameter veilige herinschakeltemperatuur" op een waarde hoger dan
110°C instellen en zo de veilige herinschakelingsfunctie deactiveren. In dat geval moet de eigenaar van de installatie over
mogelijk hoorbare kookgeluiden en dampvorming bij het starten worden geïnformeerd.
Bedienings- en installatiehandleiding
32
De systeemparameters moeten bij de inbedrijfstelling individueel op de geïnstalleerde installatiesituatie
ingesteld en evt. later tijdens de werking aangepast worden. Meestal werkt de installatie echter al met de
fabrieksinstellingen.
De pompen schakelen direct weer uit, een lage warmteopbrengst bij een hoog stroomverbruik is het gevolg.
Omdat het stroomverbruik van de pompen vrijwel onafhankelijk van de grootte van het aangesloten collectorveld is, het
te winnen warmtevermogen echter direct afhankelijk is van het aantal collectoren, wordt de parameterwaarde bij
minder collectoren hoger, bij meerdere collectoren lager ingesteld.
max" wordt overeenkomstig de individuele behoeften ingesteld. Hoe hoger de
S
LET OP!
Bij boilertemperaturen boven 60°C moet in principe als verbrandingsbeveiliging een thermisch mengventiel op
de warmwateraansluiting van de boiler gemonteerd worden.
toegest" vooraf in de fabriek reeds
K
EKSR3PA + EKSRDS1A
Regelings- en pompunit voor zonne-energie-installaties
4PW56033-1