O De gewenste belichtingscompensatie instellen
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die
door de camera is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder
(kortere belichting) te maken.
Belichtingscompensatie kan worden ingesteld in de opnamemodi <d>,
<s> en <f>. De belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ±5
stops met tussenstappen van 1/3 stop. De belichtingscompensatie-indicator
in de zoeker en op het LCD-paneel aan de bovenzijde kan de instelling
echter alleen tot ±3 stops weergeven. Indien de belichtingscorrectiewaarde
hoger is dan ±3 stops, stelt u deze in met Snel instellen (pag. 68).
Als de modus <a> en ISO auto beide zijn ingesteld, raadpleegt u
pagina 237 voor het instellen van de belichtingscompensatie.
Langere belichting voor een
lichtere opname
Kortere belichting voor een
donkerdere opname
Controleer de belichting.
1
Druk de ontspanknop half in (9) en
controleer de belichtingsniveau-
indicator.
Stel de waarde voor de
2
belichtingscompensatie in.
Draai aan het instelwiel <5> terwijl u
in de zoeker of op het LCD-paneel
aan de bovenzijde kijkt.
Als u de belichtingscompensatie niet
kunt instellen, stelt u de aan-
uitschakelaar in op <1> en draait u
vervolgens aan het instelwiel <5>.
Maak de opname.
3
Als u de belichtingscompensatie wilt
annuleren, stelt u de indicator voor het
belichtingsniveau < /N> weer in op de
standaardbelichtingsindex (<a>/<C>).
241