7 Aangepaste bediening
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen of instelwielen.
Wanneer het scherm uit stap 2 wordt weergegeven, kunt u de instellingen voor
Aangepaste bediening terugzetten op de standaardinstellingen door op de knop
<L> te drukken. De instellingen voor [86: Aangepaste bediening] worden niet
geannuleerd, zelfs wanneer u [88: Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] selecteert.
Selecteer [Aangepaste bediening].
1
Selecteer op het tabblad [86] de
optie [Aangepaste bediening] en
druk vervolgens op <0>.
Het instelscherm Aangepaste
bediening wordt weergegeven.
Selecteer een knop of instelwiel.
2
Selecteer een knop of instelwiel en
druk vervolgens <0>.
De naam van de knop of het wiel van
de camera en de toewijsbare functies
worden weergegeven.
In het diagram aan de linkerkant ziet
u de locatie van de geselecteerde
knop of het geselecteerde instelwiel.
Wijs een functie toe.
3
Selecteer een functie en druk
vervolgens op <0>.
Zodra het pictogram [z]
linksonder op het scherm verschijnt,
kunt u op de knop <B> drukken en
andere, verwante opties instellen.
Verlaat de instelling.
4
Wanneer u op <0> drukt om de
instelling af te sluiten, verschijnt het
scherm uit stap 2 weer.
Druk op de knop <M> om de
instelling te sluiten.
445