5. Controleer de snijranden van alle messen. Als de
snijranden niet scherp zijn of bramen vertonen, moeten
ze worden geslepen. Gebruik een vijl om de bovenkant
van het mes te slijpen en de oorspronkelijke snijhoek te
behouden en de beste resultaten te verkrijgen (Fig. 30).
Controleer na het slijpen of het mes in balans is.
UITSLUITEND SLIJPEN
ONDER DEZE HOEK
AANZICHT VAN HET UITEINDE
Figuur 30
6. Om te controleren of het maaimes recht en
evenwijdigis, moet u het mes op een horizontaal vlak
leggen en de uiteinden inspecteren. De uiteinden
moeten iets lager dan het midden zijn en de snijrand
moet lager dan de onderkant van het mes zijn. Dit mes
zorgt voor een goede maaikwaliteit en vereist minimaal
vermogen van de motor. Als echter de uiteinden van het
mes hoger dan het midden zijn of de snijrand hoger dan
de onderkant is, betekent dit dat het mes krom of
verbogen is, en moet het worden vervangen.
7. Monteer het mes, met de wiek naar het maaidek
gericht, alsmede de anti-scalpeercup en de mesbout.
Draai de mesbout vast met een torsie van 115–149 Nm.
ONDERHOUD
ONGELIJKE MESHOOGTEN
CONTROLEREN
Indien de messen niet op gelijke hoogte zijn afgesteld,
zullen er na het maaien strepen zichtbaar zijn op de
grasmat. Dit probleem kan worden gecorrigeerd door
de messen recht te zetten en ervoor te zorgen dat alle
messen op hetzelfde niveau maaien.
1. Gebruik een waterpas van ongeveer 90 cm lang en
zoek een horizontaal oppervlak op de grond.
2. Stel de maaihoogte in op de hoogste positie: zie
Maaihoogte afstellen.
3. Laat het maaidek neer op een vlakke oppervlak.
Verwijder de kappen van het maaidek.
4. Maak de veer los van de beugel van de spanpoelie
om de veerspanning op te heffen.
5. Draai de messen totdat de uiteinden in de
lengterichting liggen. Meet de afstand van de grond tot
de voorkant van de snijrand en noteer deze afstand.
Draai vervolgens hetzelfde mes zodat het andere
uiteinde voor komt en meet opnieuw. Het verschil
tussen de afstanden mag niet meer zijn dan 3 mm. Als
dit verschil meer dan 3 mm bedraagt, is het mes krom
en moet het worden vervangen. U moet alle messen
meten.
6. Vergelijk de metingen van de buitenste messen met
het middelste mes. Het middelste mes mag niet meer
dan 10 mm lager zijn dan de buitenste messen. Indien
het middelste mes meer dan 10 mm lager is dan de
buitenste messen, ga dan verder met stap 7 en plaats
opvulstukken tussen het ashuis en de onderkant van
het maaidek.
7. Verwijder de tapbouten, platte ringen, borgringen
en moeren van de buitenste as op de plek waar de
opvulstukken moeten worden geplaatst. Om het mes
hoger of lager te zetten, moet een opvulstuk,
Onderdeelnr. 3256–24, tussen het ashuis en de
onderkant van de maaieenheid worden geplaatst. Ga
verder en controleer de uitlijning van de messen en
plaats opvulstukken totdat de randen van de messen
binnen de gewenste afwijking blijven.
BELANGRIJK:
opvulstukken voor één gat. Gebruik minder
opvulstukken in naastgelegen gaten indien er meer
dan één opvulstuk voor één gat is gebruikt.
8. Bevestig de veer aan de beugel van de spanpoelie.
Plaats de riemkappen terug.
Gebruik
niet
meer
dan
drie
23