Bedieningsinstructies
21.8 Positioner in Split-Range-versie (optie)
21.8.1 Functiebeschrijving Split-Range
21.8.2 Programmering
21.8.3 Afregelen positioner voor Split-Range (zie tevens het voorbeeld hieronder)
Multi-turn aandrijvingen SA 07.1 – SA 30.1/SAR 07.1 – SAR 30.1
met besturingseenheid AUMA MATIC AM 01.1/AM 02.1
Voor Split-Range wordt een gemodificeerde variant van de positioner
gebruikt. De standaardversie is niet geschikt voor de Split-Range-toepassing.
Split-Range is alleen mogelijk in combinatie met de positioner RWG.
In de Split-Range-toepassing wordt de instelling van de nominale waarde
verdeeld over max. vier positioners. Een specifiek voorbeeld is een leiding
met bypass. De aandrijving op de bypass reageert op het onderste bereik
(0 – 10 mA), de aandrijving op de afsluiter reageert op het bovenste bereik
(10 – 20 mA). Er kunnen echter ook andere waarden worden ingesteld, zoals
4 – 12 mA en 12 – 20 mA.
Bij de Split-Range-versie moet DIP 5 op codeerschakelaar S1-7 altijd in de
stand ON staan.
Tabel 12: Mogelijke instellingen voor Split-Range-toepassing
Stuursignaal
nominale waarde E1
werkelijke waarde E2
4 – 12/12 – 20 mA
0 – 10/10 – 20 mA
4 – 12/12 – 20 mA
0 – 10/10 – 20 mA
1) Signalen bij interne terugmelding:
0/4 – 20 mA van de elektronische standaanwijzing
De verdere programmering van de positioner via de codeerschakelaar S2-7
kan worden uitgevoerd zoals onder normale bedrijfsomstandigheden.
.
Het stuursignaal op de aangegeven minimale waarde (nominale waarde E1)
activeren en controleren door deze met een voltmeter op de meetpunten
.
MP3 en MP4 (afbeelding 53) te meten.
Voltmeter tussen meetpunt MP3 en meetpunt MP1 aansluiten.
Ingestelde waarde berekenen:
Beginwaarde = E 1
[in ampère] x 250 ohm.
min
.
Met potentiometer P5 beginwaarde instellen.
Het stuursignaal op de aangegeven maximale waarde (nominale waarde E1)
.
activeren en controleren door deze op de meetpunten MP3 en MP4 te meten.
Voltmeter tussen meetpunt M9 en meetpunt MP1 aansluiten.
.
Met potentiometer P6 5V instellen.
Nominale waarde E1 van minimale tot maximale waarde doorlopen en op
meetpunt M9 het ingestelde bereik 0 – 5 V controleren. Eventueel met
.
P5 resp. P6 bijstellen.
Met de in de tweede aandrijving gemonteerde positioner op dezelfde manier
.
te werk gaan en afhankelijk van de vereiste nominale waarden E1 instellen.
Nadat de Split-Range-toepassing is ingesteld, verdere afregeling uitvoeren
zoals beschreven op bladzijde 38.
Terugmelding
via DIP-schakelaar S1-7
1)
4 – 20 mA
0 – 20 mA
0 – 5 V
Programmering
(zie afbeelding 53)
43