SYSTEEMINSTELLINGEN
GEBRUIKEN
1
Druk op de [SPECIALE FUNCTIE] toets (
2
Selecteer "Systeminstellin." met de [ ] of [ ] toets en druk op [OK].
3
Voer het beheerderswachtwoord in met de cijfertoetsen.
4
Selecteer de gewenste functie met de [ ] of [ ] toets.
5
Druk op [OK].
6
Selecteer de gewenste instelling met de [ ] of [ ] toets.
7
Druk op de [OK] toets en volg de instructies in het instelscherm.
Sommige instellingen worden voorafgegaan door een selectievakje. Om een functie in te schakelen (zorg
ervoor dat er een checkmarkering verschijnt), druk op de [OK] toets. Als u de functie wilt uitschakelen, drukt u
nog een keer op de [OK] toets om het vinkje te verwijderen. Als u een instelling met een selectievakje wilt
configureren, gaat u naar stap 8.
8
Als u een andere instelling wilt gebruiken voor dezelfde functie, selecteert u de
gewenste instelling met de [ ] of [ ] toets.
Als u een instelling wilt gebruiken voor een andere functie, drukt u op de [TERUG] toets (
gewenste functie. Als u de systeeminstellingen wilt afsluiten, drukt u op de toets [CA].
).
• " " verschijnt voor ieder cijfer dat u invoert.
• Het functieselectiescherm verschijnt.
175
SYSTEEMINSTELLINGEN
) en selecteert u de