Instellingen voor de opnamefunctie
Instellingen voor f / R / i
Tijdens het maken van Live view-opnamen kunt u op de knop <f>, <R>
of <i> drukken om het desbetreffende instellingenscherm op het LCD-scherm
weer te geven. Druk vervolgens op de toets <U> om de functie in te stellen.
Q Snel instellen
Wanneer op het LCD-scherm een opname wordt weergegeven, kunt u op de knop
<Q> drukken om de instelbare functies weer te geven. In de basismodi kunt u de AF-
modus en de op pagina 67 vermelde instellingen wijzigen. In de creatieve modi kunt
u de AF-modus, transportmodus, witbalans, beeldstijl, Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid), opnamekwaliteit en flitsbelichtingscompensatie instellen.
De meetmethode wordt voor Live view-opnamen ingesteld op meervlaksmeting.
In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren door op de
knop voor scherptedieptecontrole te drukken.
Tijdens continue opnamen wordt de belichting die is ingesteld voor de
eerste opname ook toegepast op alle volgende opnamen.
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 126)
gebruiken voor Live view-opnamen.
156
Druk op de knop <Q>.
1
De instelbare functies zijn blauw
gemarkeerd.
Als <f> is geselecteerd, worden
ook de AF-punten weergegeven.
Selecteer een functie en stel deze in.
2
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> of <6>
om de instelling te wijzigen. Als u op
<0> drukt, wordt het instellingenscherm
van de desbetreffende functie
weergegeven (behalve voor het AF-punt).