In bedrijf nemen
6.3
Bedrijf zonder warmtepomp (standalone-bedrijf)
De binneneenheid kan zonder aangesloten warmtepomp in bedrijf wor-
den genomen, bijvoorbeeld wanneer de warmtepomp pas later wordt
gemonteerd. Dit wordt standalone-bedrijf genoemd.
In standalone-bedrijf gebruikt de binneneenheid uitsluitend de geïnte-
greerde bijverwarming voor het verwarmen en voor de warmwaterberei-
ding.
Als de binneneenheid en de cv-installatie voor het aansluiten van de
warmtepomp gevuld zijn, de in- en uitgang van de warmtegeleider naar
of van de warmtepomp met elkaar verbinden om de circulatie te garan-
deren.
▶ Alle eventueel aanwezige afsluiters in het warmtegeleidende circuit
openen.
Bij inbedrijfname in standalone-bedrijf:
▶ In het servicemenu Warmtepomp de optie Bedrijf zonder warmte-
pomp instellen ( handleiding van de bedieningseenheid).
6.4
Werkingscontrole
De compressor wordt vóór het starten voorverwarmd. Dat kan afhanke-
lijk van de buitenluchttemperatuur tot 2 uur duren. Startvoorwaarde is,
dat de waarde aan de temperatuursensor van de compressor (TR1) 10 K
hoger is dan aan de temperatuursensor bij de luchtinlaat (TL2). De tem-
peraturen worden in het diagnosemenu van de bedieningseenheid ge-
toond.
▶ Test de actieve bestanddelen van de installatie.
▶ Controleer of aan de startvoorwaarde voor de warmtepomp is vol-
daan.
▶ Controleer of er een verwarmings- of warmwatervraag aanwezig is.
-of-
▶ Tap warm water af of verhoog de stooklijn, om een vraag te genereren
( handleiding van de bedieningseenheid).
▶ Controleer, of de warmtepomp start.
▶ Zorg ervoor dat er geen actuele alarmen aanwezig zijn.
-of-
▶ Verhelp storingen.
▶ Controleer de bedrijfstemperaturen ( handleiding van de bedie-
ningseenheid).
6.4.1
Drukcontrole en oververhittingsbeveiliging
Drukcontrole en oververhittingsbeveiliging zijn in serie geschakeld. Op
de bedieningseenheid gegeven alarmen of informatie wijzen dus op een
te lage installatiedruk of een te hoge temperatuur van de elektrische bij-
verwarming.
OPMERKING
Materiële schade door drooglopen!
Wanneer de cv-pomp PC0 gedurende langere tijd bij een te lage bedrijfs-
druk wordt gebruikt, kan deze beschadigd raken.
▶ Repareer eventuele lekken in de installatie bij het activeren van de
drukcontrole.
Het activeren van de drukcontrole blokkeert alleen de elektrische bijver-
warming. De circulatiepomp PC0 en de warmtepomp kunnen bij vorstge-
vaar verder werken.
Drukcontrole
20
De binneneenheid heeft een drukbewaking, die wordt geactiveerd, zo-
dra de druk in de cv-installatie tot onder 0,5 bar afneemt. Zodra de druk
lager wordt dan 0,5 bar, wordt de drukcontrole automatisch gereset.
▶ Ervoor zorgen, dat het expansievat en het veiligheidsventiel op de ge-
specificeerde bedrijfsdruk zijn berekend.
▶ Op eventuele lekken controleren.
▶ De druk in de cv-installatie langzaam door bijvullen met water via het
vulventiel verhogen.
Oververhittingsbeveiliging (UHS)
De oververhittingsbeveiliging wordt geactiveerd, wanneer de tempera-
tuur van de elektrische bijverwarming hoger wordt dan 95 °C.
▶ Zorg ervoor dat het deeltjesfilter niet verstopt is en het debiet door
warmtepomp en cv-installatie ongehinderd mogelijk is.
▶ Controleer de bedrijfsdruk.
▶ Controleer verwarmings- en warmwaterinstellingen.
▶ Oververhittingsbeveiliging resetten. Daartoe de toets aan de onder-
kant van de aansluitkast indrukken.
6.4.2
Bedrijfstemperaturen
Controleer de bedrijfstemperaturen tijdens cv-bedrijf (niet in warmwa-
terbedrijf).
Voor optimale werking van de installatie moet het debiet in de warmte-
pomp en de cv-installatie worden gecontroleerd. Voer de controle uit na
10 minuten warmtepompbedrijf bij hoog compressorvermogen.
Het temperatuurverschil voor de warmtepomp moet voor de verschillen-
de cv-installaties worden ingesteld.
▶ Bij vloerverwarming 5 K als temperatuurverschil instellen.
▶ Bij radiatoren 8 K als temperatuurverschil instellen.
Deze instellingen zijn voor de warmtepomp optimaal.
Controleer het temperatuurverschil bij hoog compressorvermogen:
▶ Open het diagnosemenu.
▶ Monitorwaarden kiezen.
▶ Selecteer de warmtepomp.
▶ Kies de temperaturen.
▶ Aanvoertemperatuur primair (warmtegeleider uit, sensor TC3) en re-
tourtemperatuur (warmtegeleider in, sensor TC0) in cv-bedrijf afle-
zen. De aanvoertemperatuur moet hoger zijn dan de
retourtemperatuur.
▶ Bereken het verschil TC3–TC0.
▶ Controleer, of het verschil overeenkomt met de voor cv-bedrijf inge-
stelde deltawaarde.
Bij te hoog temperatuurverschil:
▶ Cv-installatie ontluchten.
▶ Reinig de filter/zeef.
▶ Controleren buisafmetingen.
Temperatuurverschil in de cv-installatie
▶ Vermogen op de cv-pomp PC1 zodanig instellen, dat het volgende
verschil wordt bereikt:
▶ Bij vloerverwarming: 5 K.
▶ Bij radiatoren: 8 K.
Compress 6000 AWE – 6721817869 (2023/03)