Voor een lagere snelheid gaat u gewoon langzamer lopen;
als u stopt, stopt ook de aandrijving (Fig. 11).
Opmerking: Soms kan het gebeuren dat de maaimachine
niet meer gemakkelijk achteruit wil rollen nadat u de
zelfaandrijving heeft gebruikt. Om dat te verhelpen, duwt u
de maaimachine een paar centimeter vooruit zonder de
zelfaandrijving te activeren, en trekt u deze daarna weer
achteruit.
Maaihoogte instellen
Het SmartWheel
heeft twee schalen: dun/normaal en dik,
om de beste maaihoogte-instelling voor elke situatie te
bepalen (Fig. 12). Gebruik normaal gesproken de schaal
dun/normaal tijdens de warme zomermaanden. De schaal
dik is voor het dikke, malse gras dat voornamelijk in de
lente groeit.
1
Figuur 12
1. Maaischaal voor
dun/normaal gras
Toro adviseert het volgende:
Maai met instelling D, E of F, of houd het gras op een
lengte van ongeveer 5 tot 7,5 cm.
Maai niet met een stand lager dan D, tenzij de grasmat
dun is, of als het laat in het najaar is wanneer het gras
langzamer begint te groeien. Maai lang gras eerst met
een hogere maaihoogtestand en loop langzamer; maai
daarna nogmaals met een normale maaihoogte. Als u te
hoog gras maait, kan de maaimachine verstopt raken en
de motor afslaan.
Opmerking: Met het SmartWheel berekent u de juiste
instelling om zeker te zijn dat niet meer dan 1/3 van de
grassprieten wordt afgesneden.
2
2. Maaischaal voor dik gras
11
Gevaar
Bij het afstellen van de maaihoogtehendels kunnen
uw handen in aanraking komen met een bewegend
mes. Dit kan ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.
Zet de motor af en wacht tot alle bewegende
delen tot stilstand gekomen zijn voordat u de
maaihoogte instelt.
Geen vingers onder de maaikast steken bij het
instellen van de maaihoogte.
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
2. Rijd de maaimachine op het gras, stop zodra het
SmartWheel symbool op één van de achterwielen
rechtop staat (Fig. 12).
3. Vergelijk de punten van de grassprieten met de letter op
het SmartWheel. De letter op het SmartWheel die
overeenkomt met de punten van de grassprieten geeft de
juiste maaihoogte aan.
4. Druk de maaihoogtehendel tegen het wiel en zet deze in
de instelling met de corresponderende letter op de
maaikast (Fig. 13).
Figuur 13
1. Maaihoogtehendel
Opmerking: Om de instelling te vergemakkelijken, kunt u
de maaikast optillen, zodat het wiel vrij van de grond komt.
Plaats uw vingers niet onder de maaikast als u de machine
optilt.
A = 25 mm
B = 38 mm
C = 51 mm
D = 64 mm
E = 76 mm
788