1
Figuur 20
1. Dop van vulbuis
Opmerking: Als u olie bijvult, moet u de peilstok
verwijderen ten behoeve van een goede ontluchting, de olie
langzaam in de vulopening gieten en daarbij veelvuldig het
peil controleren. NIET TE VOL VULLEN.
Belangrijk
Als u (motor)olie bijvult, moet u ervoor
zorgen dat er enige afstand is tussen de vulinrichting en de
vulopening in het klepdeksel, zoals is aangegeven in figuur
21. Hierdoor kan er tijdens het vullen lucht ontsnappen,
zodat de olie niet overloopt en in de ontluchtingsinrichting
terechtkomt.
Opmerking
Afstand
Opmerking
Afstand
Figuur 21
5. Plaats de peilstok weer stevig op zijn plaats.
Belangrijk
Controleer het oliepeil om de 8
bedrijfsuren of dagelijks. Ververs de olie en vervang het
filter na de eerste 50 bedrijfsuren; daarna moet u om de
100 bedrijfsuren de olie verversen en het oliefilter
vervangen. De olie moet echter vaker worden vervangen
als de machine in buitensporig stoffige of vuile
omstandigheden wordt gebruikt.
Opmerking: Nadat u olie hebt bijgevuld of ververst, moet
u de motor starten en deze 30 seconden stationair laten
lopen. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en controleer
het oliepeil. Vul voldoende olie bij totdat het peil de
VOL-markering op de peilstok bereikt.
Brandstoftank vullen
De motor loopt op Nr. 2 dieselbrandstof.
De inhoud van de brandstoftank is ongeveer 24,5 liter.
Gevaar
In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof
en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en
explosief. Brand of explosie van brandstof kan
brandwonden of materiële schade veroorzaken.
Gebruik een trechter of tuit; brandstof
uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of
koude motor bijvullen. Eventueel gemorste
brandstof opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
brandstoftank tot 2,5 cm vanaf de onderkant
van de vulbuis. Deze ruimte in de tank is nodig
voor het uitzetten van de brandstof.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent
en houd de brandstof weg van open vlammen of
vonken.
Bewaar de brandstof in schone, veilige en
goedgekeurde containers en zorg ervoor dat de
dop op zijn plaats blijft.
1. Maak de omgeving van de dop de brandstoftank schoon
(Fig. 22).
Figuur 22
1. Dop van brandstoftank
2. Verwijder de dop van de brandstoftank.
3. Vul de tank tot ongeveer 2,5 cm vanaf de bovenkant van
de tank (de onderkant van de vulbuis). Niet te vol
vullen. Plaats daarna de dop terug.
4. Om brandgevaar te voorkomen, moet u gemorste
brandstof opnemen.
22
1