6.5.6 Laadpomp
SolvisMax Solo
Afhankelijk van welke ketel tijdens de initialisatie is geko-
zen, wordt hier het menu:
• Laadpomp>ketel van ander merk
• Laadpomp>Lino 3|4
weergegeven (zie voort de instelling
„Configuratie van de ketellaadpomp", pag. 15).
Instellingen van de laadpomp Lino 3|4 weergeven.
1. Menupunt "Overige" - "SolvisLino 3|4" selecteren
OVERIGE
Installatiestatus
PWM/Analoog
Systeeminfo
Geheugenkaart
Ketel v. vaste brdst.*
Gebruiker wissel.
* Afhankelijk van het toegepaste systeem zijn andere me-
nupunten mogelijk.
2. De waarden aflezen.
LAADPOMP>SolvisLino 3|4 2/2
Ketel minimale temp.
Keteltemp. Stop
Minimale start
Minimale stop
Voorbeeld:
De temperatuur van het voorraadvat op de verwarmings-
buffer bedraagt S4 = 60 °C, daarna wordt de laadpomp van
de ketel ingeschakeld en begint het laden, als:
• Keteltemperatuur S14 > "Ketel minimale temp." > 55 °C
en
• Keteltemperatuur S14 > S4 + "Min. start." > 60 °C + 4 K >
64 °C.
De temperatuur op de verwarmingsbuffer onder (S9) stijgt
nu naar 65 °C en de brander wordt uitgeschakeld, dan
wordt het laden beëindigd, als:
• S14 < "Ketel minimale temp." + "Keteltemp. stop" <
55 °C + -5 °C < 50 °C of
• Keteltemperatuur S14 < S9 + "Minimale stop." < 65 °C +
0 K < 65 °C en ketelvraag = uit.
SOLVIS SolvisMax/SolvisBen · Technische wijzigingen voorbehouden 11.18 · BAL-SBSX-I-NL
hoofdstuk
Telfunctie
Remote
SolvisLino 3|4*
55°C
-5K
4K
0K
6.5.7 Ketel voor vaste brandstof
Deze functie wordt toegelicht in het hoofdstuk
hoofdstuk „Configuratie van de speciale functie vaste-
brandstofketel", pag. 17.
6.6 Ingangen
Bij de ingangen wordt principieel onderscheid gemaakt
tussen temperatuur- (ingangen S1 tot S16) en flowsenso-
ren (ingangen S17 en S18). Verder zijn er twee digitale en
drie analoge ingangen.
De omschrijving van de afzonderlijke in- en uitgan-
gen is afhankelijk van het geselecteerde systeem,
zie
Montagehandleiding (MAL-BEN) c.q. aan-
sluitschema's en installatieschema's (ALS-MAX-7).
6.6.1 Temperatuur- en flowsensoren
Ingangsmenu oproepen
Hieronder worden de instelmogelijkheden nader toege-
licht:
1. Naar het „INSTALLATEUR MENU" omschakelen.
2. Menu-onderdeel „Ingang" selecteren.
3. Ingang selecteren.
Temperatuursensoren
In deze paragraaf worden, aan de hand van het voorbeeld
van ingang S1, de instelmogelijkheden van de tempera-
tuursensoren beschreven:
INGANG S1
Actuele meetwaarde
Sensortype
Sensorcorrectie
• „Actuele meetwaarde": Weergave van de actuele sen-
sorwaarde.
• „Sensortype": Weergave van het type sensor. Er kunnen
sensoren van het type „PT1000" of „KTY" worden inge-
steld. Dit is echter alleen noodzakelijk, indien na de initi-
alisering een ander sensortype wordt aangesloten.
• „Sensorcorrectie": Hier kan de sensor worden gekali-
breerd, indien b ijv. door te hoge kabelweerstanden sys-
tematische fouten optreden.
Flowmeter
In deze paragraaf worden, aan de hand van het voorbeeld
van ingang S17, de instelmogelijkheden van de flowmeters
beschreven:
6 Instellingen
xx.x°C
KTY
0K
45