Het inlezen van gebruikersvingerafdrukken werkt niet of niet juist
Gebruik bij wij van test een andere vinger. De vingerafdruksensor moet voldoende papillaire ribbels (verhogingen)
herkennen om de vingerafdruk geldig te laten zijn.
Leg de vinger in het midden en volLEDig op het oppervlak. Het herkende gedeelte van het huidoppervlak moet
een minimale grootte hebben om geldig te zijn. De oriëntatie van de vinger is echter niet relevant. Het is dus altijd
mogelijk om de vinger "verticaal" aan te leren en later 90° gedraaid op te leggen om toegang te krijgen.
Gebruik geen handschoenen.
Maak de vingerafdrukkensensor schoon met een schone, zachte, droge doek.
Het wisselcontact is permanent actief (en schakelt niet terug)
Als "0" is geprogrammeerd als activeringsduur voor het wisselcontact; dan is dit toggle-bedrijf (zie hoofdstuk
11.16). Bij elke geldige toegangspoging verandert het wisselcontact de schakelstand.
Ondanks correct ingelezen gebruiker-PIN, gebruikerstransponder of gebruikersvingerafdruk kan het wissel-
contact niet worden geactiveerd
Controleer de instellingen van de toegangsmodus, zie hoofdstuk 11.7.
Na het resetten van de fabrieksinstellingen worden de gebruiker-PINs, gebruikerstransponders, gebruikers-
vingerafdrukken en de mastervingerafdruk niet verwijderd
Dit is normaal. Als alle geheugens moeten worden verwijderd, ga dan te werk zoals beschreven in hoofdstuk
11.15.
De bezoeker-PIN of -transponder functioneert niet
Een bezoeker-PIN of -transponder kan slechts voor een bepaald aantal toegangspogingen worden gebruikt (pro-
grammeerbaar is 1 - 10, zie hoofdstuk 11.19. Daarna wordt de bezoeker-PIN of -transponder automatisch ongel-
dig en ook uit het geheugen van het toegangssysteem verwijderd.
Opdat dezelfde transponder weer geldig wordt en u deze aan de volgende bezoeker kunt geven, moet u deze met
een bepaald aantal toegangspogingen in het toegangssysteem opnieuw inlezen, zie hoofdstuk 11.19.1).
De Wiegand-aansluiting werkt niet
Zorg ervoor dat de beide datakabels D0 en D1 niet worden verwisseld; D0 moet altijd worden aangesloten op
D0 en D1 op D1.
Stel de juiste bedrijfsmodus in, zie hoofdstuk 11.22.
Programmeer de Wiegand-aansluiting, zie hoofdstukken 11.23 en 11.24.
Neem in ieder geval de gebruiksaanwijzing van het apparaat dat u op de Wiegand-verbinding aansluit in acht.
41