Belichtingscompensatie instellenN
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door
de camera is ingesteld langer (lichter) of korter (donkerder) te maken.
De belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ±5 stops met
tussenstappen van 1/3 stop. De belichtingscompensatie-indicator op het
LCD-paneel en in de zoeker kan de instelling alleen tot ±3 stops weergeven.
Als u de belichtingscompensatie op meer dan ±3 stops wilt instellen, volgt u
de aanwijzingen voor [2 Bel.corr./AEB] op de volgende pagina.
Hogere belichting voor een lichtere opname
Lagere belichting voor een donkerdere opname
Als [2 Auto Lighting Optimizer/Auto Helderheid Optimalisatie] (pag. 75)
is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren], kan de opname nog steeds licht
zijn, zelfs wanneer er een kortere belichting is ingesteld.
De waarde voor de belichtingscompensatie blijft van toepassing, zelfs
nadat u de aan-uitschakelaar op <2> hebt gezet.
Zorg ervoor dat u niet per ongeluk aan het instelwiel <5> draait en de
belichtingscompensatie wijzigt. Om dit te voorkomen, kunt u de schakelaar
van het snelinstelwiel instellen op <R>.
Indien het ingestelde aantal hoger ligt dan ±3 stops, wordt bij het uiteinde
van de indicator voor het belichtingsniveau <I> of <J> weergegeven.
104
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <d>, <s> of <f>.
Stel de schakelaar van het
2
snelinstelwiel in op <J>.
Stel de waarde voor de
3
belichtingscompensatie in.
Draai het instelwiel <5> nadat
u de ontspanknop half (0) hebt
ingedrukt.
Maak de opname.
4
Om de belichtingscompensatie te
annuleren, stelt u deze weer in op <E>.