Montagehandleiding ECblue
4 Montage
4.1
Algemene aanwijzingen
Opgelet!
Montage alleen door opgeleid personeel laten uitvoeren. Het valt onder de verantwoordelijkheid van
•
de systeem- of installatiefabrikant resp. exploitant dat inbouw- en veiligheidsaanwijzingen
betreffende de installatie overeenstemmen met de geldende normen en voorschriften (EN ISO
12100 / 13857).
Controleer de ventilator voor de montage op evt. beschadigingen bijv. scheuren of deuken of
•
beschadigingen aan het elektrische aansluitsnoer. Indien een transportschade is opgetreden, is de
inbedrijfstelling niet toegestaan.
Tijdens de handling veiligheidskleding/-schoenen en snijbestendige veiligheidshandschoenen
•
dragen!
•
Bij een gewicht van meer dan 25 kg bij mannen / 10 kg bij vrouwen moet het uitnemen van de
ventilator met twee personen worden uitgevoerd (overeenkomstig REFA). Eventueel kunnen deze
waarden nationaal afwijken.
•
Neem de ventilator met een heftoestel (lasttraverse) uit de verpakking. Aanslagpunten zijn
uitsluitend de boringen in de huisflens, motorblok, draagplaten, motorophangingen,
bevestigingshoeken en eventueel aangebrachte kraanogen van de ventilator (naar gelang de
bouwwijze van de ventilator).
•
Bij het optillen met een lasttraverse mag de ketting / het touw het loopwiel en de eventueel
opgebouwde frequentieomvormer niet aanraken. Anders zijn beschadigingen mogelijk.
•
De constructies van de klant moeten in overeenstemming zijn met de optredende belastingen.
•
Houd rekening met een eenvoudige toegang voor de reiniging en het onderhoud van de ventilator.
Voor de inbouw van de ventilator moet gecontroleerd worden dat de veiligheidsafstanden conform
•
EN ISO 13857 resp. in huishoudelijke apparaten conform EN 60335 nageleefd worden.
– Als de opstellingshoogte (gevarenzone) boven het uitgangsniveau groter dan of gelijk aan
2700 mm is en niet via hulpmiddelen zoals stoelen, ladders, werkplatform of plaatsen op
voertuigen wordt verlaagd, is een beschermrooster tegen aanraken aan de ventilator niet nodig.
– Als er personen in de gevarenzone van de ventilator aanwezig kunnen zijn, moet er door de
fabrikant van de totale installatie of door de exploitant voor gezorgd worden dat door een
beschermingsconstructie volgens EN ISO 13857 gevaar worden voorkomen.
•
De bevestigingsmiddelen met het aangegeven draaimoment aanhalen.
•
Boorspanen, schroeven en andere vreemde voorwerpen mogen niet in het inwendige van het
toestel aanwezig zijn! Verwijder voor het eerste inschakelen eventueel aanwezige voorwerpen
(boorspanen, schroeven en andere vreemde voorwerpen) uit het aanzuiggebied - gevaar voor letsel
door eruit vliegende voorwerpen!
•
Als de gewenste stand van ventilatoren door aanduidingen als "Oben / Top" is aangegeven, moet
deze stand tijdens het bedrijf ook in acht worden genomen.
WAARSCHUWING
Als rotoronderdelen of de hele rotor door storingen (bijv. verhoogde trillingen) losraken
Kunnen persoonlijk letsel en materiële schade het gevolg zijn!
Bij kritische toepassingen beschermroosters inzetten of geschikte constructieve maatregelen
"
doorvoeren (bijv. koelsystemen met koudemiddelen die onder het besluit gevaarlijke stoffen vallen).
4.2
Aansluitleiding, positie aansluitruimte
Informatie
Bij verhoogde belasting (natte ruimten, opstelling in de open lucht) aansluitleidingen van
waterafvoerbochten voorzien. Bij de montage van een aansluitkast in de nabijheid van de ventilator
moet deze lager dan de ventilator gemonteerd worden zodat gewaarborgd is dat er geen water door
de aansluitleidingen in het controllerhuis kan binnendringen.
Bij verticale montage (inbouwpositie "H" = motoras horizontaal), de ventilator ter bescherming tegen
binnendringend vocht met aansluitruimte loodrecht omlaag inbouwen (tot max. 30° schuin naar de
zijkant).
In deze positie vindt een optimale warmteafvoer plaats van het verliesvermogen dat in het apparaat
ontstaat (
L-BAL-F055D-NL 2021/51 Index 006
Diagnose / Storingen / Temperatuurmanagement).
Art.-nr.
11/56
Montage