1
Wanneer de afdruk- en/of coderingscyclus is voltooid, worden kaarten standaard in het kaartopvangbakje aan de linkerkant van het
apparaat geworpen. Het opvangbakje heeft een maximumcapaciteit van ongeveer 250 kaarten.
U kunt kaarten op drie manieren uit het opvangbakje halen:
Voorkant van kaart zichtbaar: eerste kaart onder aan de stapel
l
Achterkant van kaart zichtbaar: eerste kaart boven aan de stapel
l
Kaarten die worden uitgeworpen in hun positie uit het onderdeel voor nieuwe transfers
l
Hiervoor volgt u de onderstaande instructies:
NIET OPGEVEN: De achterkant van de kaarten die moeten worden uitgeworpen, kan niet worden ingesteld. Afhankelijk van de afdrukdetails
wordt automatisch de afdrukrichting geselecteerd die het snelst wordt afgedrukt. De voorkant van de kaart is naar onderen gericht voor
enkelzijdig afdrukken en omhoog voor dubbelzijdig afdrukken.
OMHOOG: De kaart wordt uitgeworpen met de voorkant naar boven.
OMLAAG: De kaart wordt uitgeworpen met de voorkant naar beneden.
De standaardinstelling is [NOT SPECIFIED].
U stelt de methode in via het menu Eigenschappen in het printerstuurprogramma.
Raadpleeg de sectie Eigenschappen van printerstuurprogramma voor meer informatie.
Bedrukte kaarten verwijderen
ä
Ê
Schakel van Normale modus naar Gebruikersmodus (zie sectie 4-1b).
Ë
Druk op de toets t tot [Card Setup] wordt weergegeven. Druk vervolgens op de SET-toets.
Ì
Druk op de toets t tot [Card Eject Face] wordt weergegeven. Druk vervolgens op de SET-toets.
Í
Wijzig de instellingen met behulp van de toetsen t/s, en druk vervolgens op de SET-toets.
25