Gevaar voor letsel door niet functionerende defibrillatie-
elektroden!
Niet functionerende defibrillatie-elektroden kunnen tot letsel en
mislukte defibrillatie/cardioversie leiden.
Alleen defibrillatie-elektroden met onbeschadigde verpakking
gebruiken.
Geen defibrillatie-elektroden met uitgedroogde gellaag,
beschadigingen of losgeraakte beschermfolie gebruiken.
Beschadigde defibrillatie-elektroden vervangen.
Houdbaarheidsdatum van de defibrillatie-elektroden in acht
nemen en indien nodig defibrillatie-elektroden vervangen.
Defibrillatie-elektroden na gebruik als afval verwijderen en niet
opnieuw gebruiken.
Alleen defibrillatie-elektroden gebruiken die door
WEINMANN Emergency voor het apparaat zijn vrijgegeven.
Gevaar voor letsel door verkeerde omgang met elektrodegel!
Een verkeerde omgang met elektrodegel kan tot een elektrische
schok, een niet effectieve toediening van shocks en tot
brandwonden leiden en de patiënt, de gebruiker en personen in
de buurt letsel toebrengen.
Bij paddels altijd elektrodegel gebruiken.
Geen elektrodegel tussen elektrodeoppervlak en handgreep
laten komen om een elektrische schok te voorkomen.
Niet te veel elektrodegel gebruiken om een gelbrug en
daarmee brandwonden op de borstkas te voorkomen.
Niet te weinig elektrodegel gebruiken om de weerstand bij de
patiënt voor effectieve afgifte van shocks gering te houden en
om brandwonden op de borstkas te voorkomen.
Gevaar voor letsel en vertraging van de therapie door
geïmplanteerde pacemakers!
Impulsen van geïmplanteerde pacemakers kunnen de detectie van
defibrilleerbare hartritmen beïnvloeden en tot vertraging van de
therapie leiden. Bij de defibrillatie van patiënten met
geïmplanteerde pacemakers kan het hartspierweefsel
onherstelbaar worden beschadigd.
Defibrillatie-elektroden minstens 8 cm van de pacemaker
vandaan plaatsen.
Alternatieve posities (bijv. anterior-lateraal, anterior-posterior)
voor de defibrillatie-elektroden in overweging nemen.
MEDUCORE Standard
2 Veiligheid
2
NL
25