11 Alarmen en storingen
Alarm
NIBP systolisch
(Alarm na 10 s gedeactiveerd)
NIBP-veiligheidsuitschakeling
(Alarm na 10 s gedeactiveerd)
Onbekende defibrillatie-
elektroden
Pad-stekker insteken
(Monitor-modus)
Papierschacht sluiten
Polsfrequentie
Polsfrequentie
Server niet bereikbaar
(Alarm na 60 s gedeactiveerd)
SpO
2
SpO
2
286
NL
MEDUCORE Standard
Oorzaak
Gemeten systolische bloeddruk ligt
onder de ingestelde alarmgrens
Druk in het NIBP-manchet is te
lang te hoog
Onbekende defibrillatie-
elektroden aangesloten op de
hoofdkabel
Onbekende paddels aangesloten
op de hoofdkabel
Defibrillatie-elektroden niet/niet
correct aangesloten op de
hoofdkabel
Paddels niet/niet correct op de
hoofdkabel aangesloten
Hoofdkabel niet/niet correct op het
apparaat aangesloten
Afdekking papierschacht van de
printer geopend
Gemeten polsfrequentie ligt boven
de ingestelde alarmgrens
Gemeten polsfrequentie ligt onder
de ingestelde alarmgrens
Server niet bereikbaar omdat er
geen verbinding met het internet is
Gemeten zuurstofsaturatie ligt
boven de ingestelde alarmgrens en
de SpO
-signaalkwaliteit is ≥ 40%
2
Gemeten zuurstofsaturatie ligt
onder de ingestelde alarmgrens en
de SpO
-signaalkwaliteit is
2
≥ 40%
2
Verhelpen
Indien medisch geïndiceerd,
geschikte therapie uitvoeren.
Alarmgrenzen aanpassen
(zie 10.3.1, p.
265).
NIBP-manchet van de patiënt
afhalen. Apparaat laten repareren.
Alleen defibrillatie-elektroden van
WEINMANN Emergency
gebruiken.
Alleen paddels van
WEINMANN Emergency
gebruiken.
Defibrillatie-elektroden correct
aansluiten op de hoofdkabel
(zie 6.5.1, p.
126).
Paddels correct op de hoofdkabel
aansluiten
(zie 6.5.2, p.
Hoofdkabel correct aansluiten op
het apparaat
(zie 6.5.1, p.
Afdekking papierschacht sluiten.
Indien medisch geïndiceerd,
geschikte therapie uitvoeren.
Alarmgrenzen aanpassen
(zie 10.3.1, p.
265).
Indien medisch geïndiceerd,
geschikte therapie uitvoeren.
Alarmgrenzen aanpassen
(zie 10.3.1, p.
265).
Met alternatief WLAN-netwerk
controleren of het geconfigureerde
WLAN-netwerk de oorzaak is.
Indien medisch geïndiceerd,
geschikte therapie uitvoeren.
Alarmgrenzen aanpassen
(zie 10.3.1, p.
265).
Indien medisch geïndiceerd,
geschikte therapie uitvoeren.
Alarmgrenzen aanpassen
(zie 10.3.1, p.
265).
130).
126).